Hier ziet u hoe de pagina er ongeveer uit komt te zien als u die afdrukt.


normale weergave

print deze pagina


Israël in preken

Zie ook het artikel over dit onderzoek in Verbonden


Wat u hieronder vindt bij de jaartallen (klik voor “uitklappen”!) zijn de eigen notities van degenen die meededen aan het onderzoek, zonder dat die in een uniformer format of gelijkmatigere proporties gebracht zijn.



Israël in Uit de Levensbron

Om een indruk te krijgen van hoe in het verleden in de Christelijke Gereformeerde Kerken Israël in de prediking ter sprake kwam, heeft een aantal emeritus-predikanten jaargangen van Uit de Levensbron doorgenomen, met de volgende onderzoeksvragen:

  1. Hoe komt in deze preken Israël ter sprake als land, volk en staat?
  2. Wordt het ter sprake brengen van Israël gemist, terwijl de tekst van de preek er aanleiding toe geeft om Israël wel ter sprake te brengen?
  3. Als Israël ter sprake komt, op welke wijze gebeurt dit dan?
    • Als een levende realiteit
    • Alleen als een realiteit uit het verleden
    • Anders, namelijk...

Hieronder vindt u allereerst de evaluatie.
Daaronder staan de leesverslagen bij de diverse jaren (gekozen omdat het voor Israël en de Joden bijzondere jaren waren). De jaren zijn over de medewerkers verdeeld; vandaar de combinaties van bv. 1938 en 2019. U ziet aanvankelijk alleen de opsom­ming, maar door op een onderdeel te klikken kunt u de individuele waarnemingen uit- of inklappen.


Voor meer informatie - ook over de studiedag die n.a.v. dit project werd gehouden - zie Israël in de preek, geschreven door ds. A.D. Fokkema (Verbonden jg. 68 nr. 1).

Evaluatie

Bij het evalueren van de opbrengst van ons onderzoek worden de volgende punten benoemd:


Over de vraag in hoeverre Uit de Levensbron een goede maatstaf is wordt het volgende opgemerkt:


1938 en 2019

Evaluatie en conclusies 12e jaargang, 1938:

NB: de nummers verwijzen naar de volgorde van de preken in de betreffende bundel preken.

  • Veel preken vermelden niets over Joden en Israël; de teksten geven daartoe niet altijd directe aanleiding, maar bij veel OT- en NT-ische preken had dat wel min of meer gekund. De meeste personen in de Bijbel waren immers Israëliërs/Joden.
  • We zien geen enkele vermelding van kerken in buitenland, ook niet over kerkstrijd in Duitsland of het lot van de Joden in Duitsland en elders, evenmin over de opvang van Joden in Nederland. (Dat mag schrijnend genoemd worden.)
  • Af en toe is er een draadje naar de actualiteit m.b.t. de Joden (43), maar negatief: preek over Zef. 3: Heel de Joden-uitbanning, ook weer in onze dagen, kan geen ander doel en oogmerk hebben dan dat de Jood de Christus zal erkennen en omhelzen. Anders: n.a.v. Matth. 28:1-8. Alles buiten Christus zal vallen, ook Duitsland met zijn ras, bloed en bodem(16).
  • Bijna altijd gaan de preken over het historische (tijd OT en/of NT) Israël. als negatief voorbeeld en spiegel: daarna wordt alles vergeestelijkt. Bij Luc 24:49: Er wordt gewezen op de belofte van het OT, vgl. Jes. 44:2-4. Maar er wordt over Jeruzalem en Israël verder niets gezegd. Jeruzalem moet geestelijk worden geduid en is de Kerk. Israel Is ook spelonk van moordenaars, en zal de uitstorting van de H. Geest ervaren. Jeruzalem is uitwendige vroomheid. Jeruzalem van nu: de wereld. (22) Weg van de gelovige verborgen voor God? (Jes.) Neen, en dat laat Hij zien in Christus. Zo toont God dat Hij niet aan Israëls recht voorbijgaat. (27)
  • Israel altijd als volk, Joden en Jodendom en Israël van toen en nu altijd negatief geframed: zie preek over Matth. 15:21-28: Hun vasten is uitwendige godsdienst, dode vorm, schijnvertoning, religieuze aanstellerij (4). Als alles maar vorm en ceremonieel is vertrekt God uit de Joden. Bij Matth. 15:21-28 (7) Col. 1:27b. Israël getekend als vleselijk, en Israël had geen oog voor het Israël naar de Geest (21), Verder ook 22, 28, 43, 44, 47.
  • Vervulling van de beloften in het OT gebeurt bij de kerk:. Beloften genadeverbond in Christus voor geestelijk Zion. (1) Luc. 2:7. Israël verwachtte Messias. Eerste Vervulling in Bethlehem: Jozef en Maria. En de ware christenen: de Kerk (52) Zeph. 3:12. Natuurlijke betekenis geldt in Zefanja’s tijd, maar geestelijke strekking geldt voor wie Christus toebehoren, al het andere verloren.
  • Vaak worden de Psalmen (Israëls) geciteerd en dan altijd positief over Israëls dichters en zangers, maar wel in geestelijk perspectief, ze worden niet als Israeliëten/Joden neergezet.

Evaluatie en conclusies 88e Jaargang 2019

  • De eerste conclusie bij de 12e jaargang geldt ook hier helemaal.
  • Er zijn wat positieve vermeldingen over gebruiken in Israel/Jodendom: n.a.v. Num.6: tienden, Pesach, zegenen van elkaar worden positief belicht (25)
  • Israel/jodendom vaak in negatief licht: Marc. 1:2: de methode van de Schriftgeleerden was die van de rabbijnen: het wordt over de hoorders uitgestort, het hart speelt geen rol. (27) Het is het overhevelen van de traditie, meedelen van wat anderen gezegd hadden. Men kon zichzelf blijven.(27) Joodse leiders laten hun prooi niet los (6). 1 Cor. 15:7a: Het ging in Israël als volk slechts om concrete bevrijding (16). De structuur is vaak: de negatieve bewoordingen gelden het volk Israel, de positieve de Bijbelheiligen en de Christus-gelovigen toen en daarna. Dat de Bijbelheiligen doorgaans Joden waren komt niet uit de verf.
  • Enige positieve belichting geldt Joden die zich bekeerden: de eeuwen door zijn er Joden geweest die hun vertrouwen op Christus hebben gesteld en geldt de eschatologie: Bij Mt. 20:1: Ten laatste zullen er zalig worden (20) Hand. 2:17a: Israëls verwachting is er tot op de huidige dag: op een grote toekomst. De verwachting van de redding door de Messias leeft nog bij zeer velen (15). M.b.t. Hosea 1: Israël gaat door in kwade keuzes, maar vervulling zien we in Jacobus en Petrus (zie hun brieven), het Israël in de verstrooiing, zij zijn de 12 stammen van Israël van Jac.1:1 (27)
  • Een enkele keer is het insinuerend: Bij Jes. 55:8: Het zijn immers goede handelaars. (22)
  • Zelden wordt Israël als levende realiteit neergezet.
  • C. van Atten

1939 en 2018

Evaluatie/conclusies Jaargang 1939:

  • In deze periode kan Israël als staat niet ter sprake komen omdat deze toen nog niet bestond. Land en volk komen wel aan de orde, maar louter als historische werkelijk­heden. Een enkele keer komt het volk Israël als contemporaine werkelijkheid aan de orde, maar dan in negatieve zin.
  • Hoewel de teksten niet altijd aanleiding geven om Israël ter sprake te brengen, de context van bijbelteksten is toch Israëlitisch/joods van karakter. Wordt vaak niet aangeroerd. Meestal wordt meteen een verband gelegd met de innerlijk/geestelijke situatie van de kerkgangers.
  • Het volk Israël komt niet als een levende realiteit aan de orde, op een enkele uitzondering na.
    In één preek (de eerste uit de jaargang) wordt gesproken over het feit dat Israël de Messias heeft verworpen en daarom reeds tal van eeuwen als balling op aarde zwerft. (Komt dat uit Ahasverus, de wandelende jood? JG) Heden ten dage wordt het geplaagd door de godsdienst van het ras. Israël is nog steeds geliefd om der vaderen wil. God heeft zijn volk niet verstoten. Het is ook de enige preek waarin een link wordt gelegd tussen de tekst en de omstandigheden van dat moment in de wereldgeschiedenis. Gesproken wordt over de getuigen in Rusland en Duitsland voor wie de God van Jacob een hulp was en is.
  • Over het algemeen komt Israël alleen ter sprake als een realiteit uit het verleden. Het gaat om gebeurtenissen uit de geschiedenis. Deze realiteit uit het verleden wordt veelal negatief geschetst. Israël verwerpt Gods Woord en de Messias. Christus aan het kruis is het teken van de verlossing. Daarom is Hij niet in het verborgene door de Joden (curs. JG) omgebracht.
    In een enkel geval worden de feiten niet alleen weergegeven, maar ook op een manier onder woorden gebracht die wat denigrerend klinkt. De joden hebben van de geest der wet geen verstand. De joden verstaan niet waar het om gaat. De wettische jood wil niet graag de inzetting des Heeren overtreden. Hij vreest onreinheid, maar het is allemaal schijn en uiterlijke vorm. Joden wensten dat Jezus in het graf bleef. Hun hart was vol ongerechtigheid.
    Voor preken uit het evangelie geldt hetzelfde. Israël is slechts het toneel waar Jezus spreekt en handelt. De meeste joden bleven aan de buitenkant staan. Nicodemus is een uitzondering. Hij is een bekeerde, wedergeboren zanger uit Israël.
    In een van de preken wordt gezegd dat er, Gode zij dank, nog een belofte is voor zondaren, ook voor het volk der Joden.
  • Opvallend is, dat Israël vaak typologisch naar voren komt. Er wordt stilgestaan bij een gebeurtenis of een ritueel in Israël, maar dat wordt onmiddellijk betrokken op Christus of op de kerk. Juda is, naar de lijn van de Schrift, steeds weer beeld van ’s Heeren kerk op aarde.
    Verder is opvallend dat heel veel wordt vergeestelijkt. De inhoud van de meeste preken gaat over God en de ziel en hoe die twee zich tot elkaar verhouden. Het innerlijke leven komt uitvoerig aan de orde. Het concrete leven, van handen en voeten om zo te zeggen, komt nauwelijks ter sprake. De problemen in de wereld­samenleving worden af en toe heel summier genoemd als een gegeven.
    Het wekt verbazing dat in preken uit 1939, waarin de mobilisatie plaatsvond met alle spanningen van dien en waarin de Tweede Wereldoorlog een aanvang nam, daarvan weinig of niets te merken is. In een preek over Psalm 140:8 wordt de bewapening even genoemd, maar speelt verder geen rol in de preek.

Evaluatie/conclusies Jaargang 2018:

  • Veel van wat hiervoor is gezegd over jaargang 1939, geldt ook voor deze jaargang. De preken zijn over het algemeen sterk persoonlijk, individueel toegespitst.
    De samenleving waarin bijvoorbeeld antisemitisme zich regelmatig manifesteert als een groot kwaad, komt niet aan de orde.
    Wel wordt hier en daar soms een iets positievere toon aangeslagen als het om Israël of de joden gaat. Maar het is sporadisch en mondjesmaat.
  • De staat Israël komt nooit ter sprake. Land en volk worden als historische context genoemd in preken over een tekst uit Oude of Nieuwe Testament. Op een enkele uitzondering na worden feesten en rituelen die nog steeds plaatsvinden onder woorden gebracht als iets uit het verleden.
    Regelmatig is er een negatieve ondertoon te bespeuren. Ook het Oude Verbond kent de rijkdom van het heil. Maar het werd beheerst door angst voor tekort­schieten, door geboden en verboden.
  • Een enkele keer wordt in min of meer positieve zin over het huidige Israël gesproken.
    In een preek over Ester 4 wordt opgemerkt dat tot op de dag van vandaag Joden worden bespot. Hoe dat vandaag aan de orde komt, wordt niet benoemd. Direct daarop gaat het uitvoerig over christenen die ook worden vervolgd. En daar blijft het bij.
    In een preek over Psalm 85:2-4 worden Israël van vroeger en nu, en de kerk niet tegenover elkaar geplaatst, maar naast elkaar als voorwerp van Gods gunst.
    Opmerkelijk is een preek over Lucas 22:14-20 waarin uitvoerig en op een positieve manier over de Pascha viering wordt gesproken, niet als iets uit het verleden, maar als een realiteit die elk jaar plaatsvindt.

Indruk:

In vergelijking met jrg. 1939 is jrg. 2018 duidelijk dunner. De preken zijn korter geworden. De wijze waarop Israël al of niet aan de orde komt, verschilt niet zoveel, al is de taal natuurlijk anders. Ik krijg de indruk dat incidenteel Israël iets meer aandacht krijgt en dat er dan met enige nuancering wordt gesproken.

J. Groenleer

1948/49 en 1973

Jaargang 1948 - Stichting van de staat Israël

  • Over het algemeen komt Israël vooral ter sprake als volk in de Oudtestamentische tijd. Zeker bij de uitleg van een tekst uit het Oude Testament. Het was te verwachten dat, aangezien de stichting van de staat Israël pas op 19 mei 1948 jaar plaatsvond, er pas in de tweede helft van dat jaar aandacht aan het nieuwe feit kon worden geschonken.
  • Preek 1 (ds. L. Floor) over 2 Thess. 2:11-14 - Verharding en bevrijding.
    Vanuit een algemene beschrijving van “de grootste aller zonden, namelijk het ver­smaden van de liefde Gods in Christus” vervolgt de predikant: “Wij hebben een waarschuwend voorbeeld in het volk Israël. Onverbroken onder de veelheid zijner ongerechtigheid heeft het de Christus verworpen en hoe is het overgegeven aan de schrikkelijke dwaling der eigengerechtigheid. Gans overdekt met wonden doolt het voort, geslagen door de rechtvaardige hand Gods en het schijnt, dat er geen genees­middel meer voor dit volk is” (5).
  • Preek 4 (ds. R. Slofstra) over Matt. 21:6-16 - Jezus’ koninklijke intocht in Jeruzalem.
    In het waarschuwend slotgedeelte lezen we over de menigte die eerst Hosanna riep en later Kruisigt Hem: “Hoe vreselijk is het tot dezen te behoren! Wat toekomst hadden zij? Hun aardse Jeruzalem stortte straks inéén! Op de puinhopen moesten ze zitten. En tot vandaag aan de dag toe, staan ze nog te klagen bij de klaagmuur, dat Jeruzalem zó ontluisterd is. Dát wordt het! Ondergang, óórdeel, eeuwige rampzaligheid” (63). Geen duiding van het huidige Israël.
  • Preek 5 (ds. W. Ruiter) over Luk. 23:34a - Jezus’ voorbede tot de Vader: Vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
    De predikant wijst op zowel de Joden als de heidenen die bij het kruis staan. “In bond met elkander storten zij Jezus in de dood. En nu vraagt Jezus voor hen geen straf, maar (...) om vergeving!” (71). “Bij dit goddelijk wonder worden we eerbiedig stil. We betuigen het met Revius ’t En sijn de Joden niet, Heer Jesu! Die u cruysten... Ick ben ’t o Heer! Ick ben’t die U dit heb aangedaan (74). “Wie zal zeggen, hoevelen uit de schare nog tot inkeer gekomen zijn? Neen, niet al deze verbondskinderen waren verhard!”. Zonder specifiek een plaats voor de Joden aan te geven vervolgt de predikant: “Dit zijn de eerste vruchten van Jezus’ bede (...) Straks zal er een nóg rijker verhoring plaatsvinden als er een nóg heerlijker bediening des Geestes gezien zal worden. Hier vinden we het begin, straks de voortzetting op de Pinksterdag en eenmaal de bekroning aan het einde der geschiedenis. (...) Het getal der uitverkore­nen zal dan vól zijn. Dan zal de verhoring van deze bede compleet zijn in de gezaligden, die toegebracht werden (76). “Vergeef het hun”. In dit woord zijn Joden en heiden samengevat. Wat zien we nu? In Christus wordt de middelmuur des afscheidsels verbroken. Oorspronkelijk was Israël Zijn uitverkoren volk. Doch dit volk heeft de Christus verworpen en nu bidt de Verworpene aan het kruis om vergeving voor Jood en ... Heiden!
    Wat een geluk! Nu is er ook voor de niet-Jood verlossing mogelijk! Dus ook voor ons!(77). Als waarschuwing volgt dan, zonder speciaal de Joden te noemen: “Deze voorbede van Christus zou voor wie Hem bewust afwijst, een andere inhoud kunnen krijgen: Vader, verdoem hen, want ... zij ... weten ... wat ... zij ... doen. Dat is verbondswraak!!!” (77).
  • Preek 7 (ds. D. Henstra) over Matt. 27:24-26 - Zijn bloed kome over ons en onze kinderen.
    Hier vinden we de klassieke Israëlvisie ten volle uit, drie jaar na de Tweede Wereldoorlog. “Hoe ontzaglijk. Want hier vertreedt het volk het bloed des Nieuwen Testaments. Hier verscheurt het het Heilig Verbond des Heeren met Zijn volk. Hier vallen takken uit de goede, vette olijfboom, door ongeloof afgebroken. Hier maakt zich het volk zichzelf de zaligheid onmogelijk”. (...) “Het bloed komen, zo hebben ze geroepen. En - het is gekomen! Zeer schrikkelijk gekomen. Eerst over henzelf, en toen ook over hun kinderen. (...) Maar ook over hun nageslacht. Want de Messiasverachting heeft zich ook gewroken op de kinderen, tot op de huidige dag, in de concentratiekampen en in de gaskamers van de laatste oorlog. Vanaf de voet van het kruis waar Zijn bloed is uitgestort geworden, loopt een met bloed getekend spoor de wereldgeschiedenis door. Het zijn voetstappen van het zwaar mishandeld, diep vernederd, fel gesmade, gemartelde en gefolterde volk der Joden. Al wat het aan Jezus gedaan heeft, is teruggekomen op hun eigen hoofd” (105).
  • Preek 19 (ds. K. Bokhorst) over Jes. 42:6-7 - De knecht des Heeren als de Verlosser zijns volks. De predikant wijst erop dat God Zijn uitverkoren volk blijft gedenken, maar werkt dat niet verder uit. “Voor Israël zal in en door Hem het verbond zijn volle waarde hebben. Wij denken hier aan het verbond dat God met Abraham heeft opgericht en waarin zich ook het zaad mag delen. (...) Eenzijdig zonder voorwaarden te noemen sprak God: Ik richt Mijn verbond op (...) Hoe heeft Israël de bedreiging Gods maar over zich heen laten gaan: Zo Mijn kinderen ooit Mijn zuivere wet verlaten (...) zo mogen zij gewis voor Mijne straffen beven. Maar deze kinderen gingen door met overtreden, alsof er geen straf dreigde. (...) Zal dan het ganse volk verloren gaan? Neen, er zal altijd zijn en blijven een overblijfsel naar de verkiezing. Voor hen geeft God Zijn Zoon tot een verbond.(...) Geen zegening kan ons uit het verbond toekomen dan alleen in en door Jezus Christus, die door Zijn Geest de weldaden toepast die het zondaarshart, en ook de belofte ja en amen doet zijn, tot verheerlijking Gods. Dit alles wordt Israël in uitzicht gesteld. Ja, verder nog strekt zich de betekenis uit van deze Knecht des Heeren” – namelijk: naar de heidenvolken. Hier wordt geen uitwerking meer naar het Joodse volk gegeven.
  • Preek 20 (ds. B. van den Berg) over Jer. 3:22a - Keert weder, gij afkerige kinderen.
    Hier wordt de klassieke verbondsbedeling genoemd. De tekst wordt nl. toegepast op zowel “De Oud-Testamentische Kerk” als in latere tijden “de Nieuw-Testamentische Kerk”, die beide de Heere vergaten (305). “De Heere is nog Dezelfde, ook tegenover de Kerk des Nieuwen Verbonds, het Bondsvolk van de Nieuwe Dag. Deze diep be­schamende naam, afkerige kinderen, past niet alleen voor het Oud-Testamentisch, maar ook voor het Nieuw-Testamentisch Bondsvolk. Het volk des Verbonds van de Nieuwe Dag. (...) Zij past niet slechts voor het Israël van de Oude Dag, maar ons allen” (306v).
  • Preek 21 (ds. I. de Bruyne) over Openb. 7:17 - De verzadiging uit de levende fonteinen.
    Geen speciale vermelding van Israël.
  • Preek 22 (ds. Jac. Overduin) over Matt. 16:26 - Wat baat het een mens?.
    Drie jaar na de Tweede Wereldoorlog geeft de predikant een terugblik en de gevolgen op geestelijk en ethisch gebied: “Duizenden en millioenen mensenlevens zijn voor altijd weggemaaid. Duizenden en millioenen zijn voor altijd ongelukkig geworden. Een zee van ellende, droefheid en rouw is over de mensheid uitgestort. En het allerergste moet nog genoemd worden: de ontreddering en verwildering op geestelijk en zedelijk gebied” (...). Het bijzondere leed dat de Joden is overkomen wordt echter niet genoemd.
  • Preek 23 (ds. A. Ponstein) over Ex. 12:11 - Het is des Heeren Pascha.
    Uitleg van het Pascha bij het Oudtestamentisch Israël. Jezus liet het OTische Pascha in het NTische Pascha overgaan. Dat het Pascha nog steeds door de Joden wordt gevierd wordt niet vermeld.
  • Preek 27 (ds. B. Nederlof) over Matt. 24:13 - Volhouden! “De ontkerstening na de tweede wereldoorlog doet vragen of het met de kerk welhaast gedaan zal zijn. Wetend dat de grote afval komen zal en de antichrist in aantocht is, vraagt men zich af of wij nu wellicht leven in het laatste der dagen” (417). Geen aandacht voor de plaats van Israël.
  • Preek 32 (ds. K.G. van Smeden) over Ezech. 16:6 - Israël in de geboorte. Met als punten: 1) smadelijk verworpen, 2) ontfermend aangezien en 3) wonderlijk bewaard - geeft deze preek alleen een historische beschrijving van Israël, waarbij alles op het individuele gemeentelid wordt betrokken. Het actuele Israël is geheel buiten beeld.
  • Preek 51 (ds. B. v.d. Berg) over Luk. 13:6-9 - De onvruchtbare vijgeboom.
    In deze preek wordt deze gelijkenis allereerst op het Israël uit Jezus’ dagen betrokken en wordt de spiegel aan de actuele gemeente voorgehouden. Israël is buiten vizier. Een specimen van de vervangingsleer. “Onder welk treffend beeld wordt ons hier de bevoorrechte plaats van het oude Bondsvolk, maar ook van allen die in tegenstelling met de heiden onder de waarheid van het Christendom in de Kerk de Heeren mogen leven, getekend” (816). “Toen het oude Bondsvolk zijn bevoorrechte plaats verwierp is het Bondsvolk van de Nieuwe Dag, geroepen uit het heidendom in zijn plaats gekomen. En nu mag het in dezelfde beschutting delen, die het bonds­volk eens dekte. Welk een voorrecht mag dat genoemd worden” (817). “Van die­genen waaraan God Zich in Zijn Verbond en Woord geopenbaard heeft, mag Hij billijk vrucht verwachten. Daarom kwam Hij ook tot Israël en zocht vrucht. Maar daarom komt Hij ook tot ons om vrucht te zoeken” (819). Israël bracht niet de gewenste vrucht voort. “Maar zou het nu met het Nieuw-Testamentisch Bondsvolk beter zijn, M.G.? (822). “Hoevelen zijn er helaas! Gelijk onder het volk van Jezus dagen, die aan de onvruchtbare vijgeboom gelijk zijn” (825). “Laat hem nog dit jaar staan. Maar indien hij geen vrucht voortbrengt, zo zult gij hem namaals uithouwen”. In die woorden zien wij het lot van het oude Bondsvolk getekend, dat bij de verwoesting van Jeruzalem werd voltrokken. Toen werd het volk overgegeven aan het oordeel der verwerping en vervallen verklaard van het Verbond, dat God eens met Zijn volk had opgericht, en namen de Heidenen zijn plaats in” (825). “O, dat ook de Kerk van onze tijd zich eens mocht toetsen aan deze tot onderzoek dringende gelijkenis“ (826).

Jaargang 1949 - Stichting van de staat Israël

  • Preek 3 (ds. B. v.d. Berg) over Num. 10:29 - Mozes’ uitnodiging aan Hobab.
    “Het ware Godsvolk van de Nieuwe Dag, het geestelijk Israël des N.T.s is hier op aarde op reis naar het hemelse Kanaän” (35v). “Voor Israël lag het aardse Kanaän in de toekomst. Maar het Israël van de Nieuwe Dag heeft het hemels Kanaän tot zijn toekomst” (45). De predikant geeft dus geen aandacht voor het Israël op aarde.
  • Preek 14 (ds. W. Ruiter) over Ps. 77:20-21 - Geen weg. Toch een weg..
    Israël door de Rode Zee geleid. Geen aandacht voor het huidige Israël..
  • Preek 15 (ds. D. van Wilsum) over Psalm 89:16a - Welzalig is het volk, hetwelk het geklank kent.
    “Er werd door Israël niet geluisterd naar de roepstem des Heeren. En daarom horen wij God klagen over Zijn volk Israël: “Och, had naar Mijn raad zich Mijn volk gedragen!” Zou God heden nóg moeten klagen over Zijn volk en over Zijn mensheid van heden? Hoe is het met ons gesteld? Met u en met mij?” (227v). “Mijn volk gaat verloren omdat het geen kennis heeft”. Wat nu van oud Israël gold, dat is ook van betekenis voor ons, als het Israël van de nieuwe dag” (231). Geen aandacht voor het actuele Israël.
  • Preek 16 (ds. A. Zwiep) over Hand. 1:9-11 - De hemelvaart.
    Op de vraag van de discipelen ”Zult Gij in deze tijd het Koninkrijk wederom oprichten?” wordt gezegd: “Wat hadden zij nog een aardse gedachten over Jezus’ koningschap. (...) Jezus gaat heen naar de hemel en zal hen vandaar voortaan leren als hun hoogste profeet” (239). “Toch weten we iets van de tijd Zijner wederkomst. Immers er gaat een stoet aan vooraf. Net als een koning komt, een stoet ruiters en herauten vooraf gaan. Zo hebben we te letten op de tekenen der tijden. De lange stoet, die aan Jezus’ komst vooraf gaat, bestaat in oorlogen en geruchten van oorlogen, aardbevingen op onderscheiden plaatsen. De opkomst van het beest en de anti-christ. Zie, dan horen we nu al het ruisen van des Heeren voeten. De tijd van des Heeren wederkomst is nabij” (250). Verder geen aparte vermelding van de plaats van Israël.
  • Preek 17 (A. Gruppen) over Hand. 5:31 - Jezus, de verhoogde Vorst en Zaligmaker.
    N.a.v. het besef van het eigen zondige hart: “Neen, wij vallen dan de joden niet meer hard om de ombrenging van Vorst Messias. Wij, wij hebben Hem mede “dien kroon gevlochten en dien beker gevuld” (260). “t Is daarom elke herboorne, zowel van de Ouden- als van de Nieuwen Dag, altoos zo’n onzegbaar wonder geweest, waarom de Heere hen niet voor eeuwig vernederde, aangezien zulks toch zo eeuwig eerlijk was verdiend. ’t Was mede daarom dat de Oudtestamentische dichter reeds bad: “Ontdek mijn ogen, opdat ik aanschouwe de wonderen Uwer wet”. Des Heeren kind van de huidige dag, streeft deze bidder niet voorbij, al ademt `’t in geestelijke zin ook in ruimer sferen” (261).
    Na een beschrijving van de verwachting van het “Bondsvolk” in de tijd vóór de verantwoording van Petrus voor het Sanhedrin wordt gezegd: “En gewis, dit zou geschieden, echter niet in Staatkundige- maar in geestelijke zin... Al was nu Israëls ontvankelijke ziel van voorheen aan de dienst van zijn goedertierene God totaal ontwend, des ondanks deed Hij Zijn schone belofte gestand (...) Deze onzegbaar gezegende weldaad was allereerst voor Israël beschoren. En, dankzij des Heeren vaderlijke ontferming, vele kinderen Israëls zijn genadige deelgenoten geworden van dit eeuwige heil” (266). Bedoeld is het vooral het Israël in Petrus’ dagen. Over latere bekeerlingen of het actuele Israël wordt niet gesproken. Tenslotte een beknopte toekomst-beschrijving: “Straks - wie weet hoe spoedig – wordt ge Koninklijk met heel Zijn Bruid, van de Oude- en de Nieuwe Dag, voor eeuwig verhoogd” (267).
  • Preek 21 (ds. W. Meynhout) over Hebr. 12:22-24 - De bevoorrechte positie van de Nieuwtestamentische gemeente.
    “In uw positie, gemeente van het Nieuwe Testament, komt meer dan in die van het oude de blijdschap uit in de vreugdevolle dienst des Heeren, meer de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods; meer uw hemelse bestemming; uw verbondenheid aan de hemel” (321). In deze preek totaal geen aandacht voor Israël.
  • Preek 22 (ds. J.C. Maris) over Jes. 57:18 - Het heil des Heeren voor de treurigen Sions.
    Ook in deze preek komt Israël niet ter sprake. Alles wordt op de chr. gemeenteleden betrokken.
  • Preek 24 (ds. B. v.d. Berg) over 2 Tim. 2:19 - De onwankelbaarheid van Gods kerk.
    De prediker constateert een algemeen gevoel van onrust en twijfelmoedigheid bij de volken. “Schokkende wereldgebeurtenissen vragen telkens opnieuw de aandacht en vermeerderen de onrust met elke dag” (...). Dit wordt niet uitgewerkt en Israël dus ook niet genoemd.
  • Preek 30 (ds. J. Kampman) over Jes. 49:8-9 - Des Heren volk verlost. “Ik zal u geven tot een verbond des volks, om het aardrijk op te richten, om de verwoeste erfenissen te doen beërven.” De profeet bedoelt allereerst “het land Kanaän dat weer opgericht, opgebouwd moet worden (...) Als Israël terug is, zal alles weer opgebouwd worden. Dit slaat ten eerste op de terugkeer na de ballingschap, echter is de profetie daarmee niet uitgeput. Dan denken we verder. Vooral waar de tekst spreekt van heel de aarde (...) Er komt een nieuwe aarde, een volkomen herstelling” (...). Over Israël wordt niet gesproken.
  • De verder niet vermelde preken hebben nergens Israël in het vizier.
  • Opmerkenswaard is alleen preek 36 (ds. J. Prins) over Rom. 11:22, 25-26a, 30-31 - Israël, Gods wonderteken in de heilshistorie.
    De preek begint met: “Wij willen vanmorgen op deze zondag na Grote Verzoendag in overeenstemming met de wens van Deputaten voor de Zending onder Israël, maar bovenal in gehoorzaamheid aan de oproep van de Schrift, ons bezinnen op dit gebeuren en daartoe gaan lezen een gedeelte uit des Heeren Woord, dat ons van oog tot oog stelt tegenover Israël, dat een wonderteken Gods in de geschiedenis is” (554).
    “De strengheid van God! Dat is een geweldig woord! En toch, hoe drukt het niet zuiver uit Gods handelen met degenen, die gevallen zijn, d.w.z. het Joodse volk” (556). “Het valt te betreuren dat de Kerk tijden gekend heeft dat óók zij in plaats van diepe bewogenheid de handen uit te strekken naar dit veelgeplaagde volk om het te zegenen met de zegen van Christus, zich bitter vijandig betoonde en eigen­machtig Israël meende te mogen straffen vanwege de verwerping van de Heiland. Ach, hoe weinig heeft óók de Kerk verstaan, dat niet de Joden alléén, maar wij állen Jezus sloegen aan het kruis” (557). “Sta vooral niet hooghartig tegenover dit tijdelijk verworpen Bondsvolk, maar vréés! Ook gij kunt afgehouwen worden door Gods bijl. En in onze dagen wordt de vraag wel zeer klemmend of dit schrikkelijk woord thans bij ons niet in vervulling gaat. (...) Is dit niet een van de meest benauwende verschijnselen van onze tijd, dat het Christendom in Europa stervende is?“ (558).
    “Al mocht het dan waar zijn, dat dit overblijfsel klein is, ja, dat zelfs het grootste gedeelte in verharding leeft, nochtans zal God Zijn volk niet loslaten”. (...) De verharding “voor een deel” kan op tweeërlei wijze worden uitgelegd: wat de tijd betreft of wat de omvang betreft verhardt Israël zich. Moet het verstaan worden op deze wijze: Die tijd komt wanneer alle volkeren het Evangelie hebben gehoord en de laatste der uitverkorenen is toegebracht? (...). “Maar er is ook een andere verklaring mogelijk. Paulus kan er ook mee bedoeld hebben dat de Kerk uit de heidenen alzijdig en eensgezind zal gaan verstaan de zin van de openbaring door God haar gegeven en dat zij daaruit veel dieper zal gaan leven, al zou het dan ook in de weg van vervolging en druk moeten geschieden. God geeft dan na een omweg het Joodse volk zijn opdracht terug” (560). “Dan zal Israël nog eenmaal midden in de wereld staan om in de schemering van Christus’ wederkomst de volkeren der aarde nog ééns voor de beslissing te stellen of zij voor Jezus zich buigen zullen. (...) Wat wij nimmer bereiken, zal onder Gods zegen tot stand kunnen gebracht worden. Het is moeilijk een beslissing te nemen. Maar in elk geval – en daarop komt het voor ons vanmorgen op aan – in vervulling gaat het woord, dat hier te stralen staat. En alzó, d.w.z. onder die omstandigheden, op die wijze zal geheel Israël behouden worden. (...) “Geheel Israël”- dat wil niet zeggen, dat iedere Israëliet hoofd voor hoofd zich tot God bekeren zal(...) maar wel wordt hier met nadruk gepredikt, dat Israël als volk zal terugkeren tot God en het kleurrijk visioen van Ezechiël 37 zal dan ten volle worden vervuld” (561).
    “O zeker, wij zien van de vervulling van deze woorden nog niet veel. Want al is het waar, dat bij het Joodse volk hier en daar een dieper besef is gaan leven voor geestelijke waarden, al mogen er in alle landen Joodse Christenen zijn, die vurig hun Heiland belijden, al is het waar dat ook in Palestina thans velen zich openbaren als belijders van Christus, al staat de regering van Israël niet vijandig tegenover de Zending, die door de Kerken van Schotland en Engeland, straks in medewerking met Protestantse Kerken in Nederland, wordt gedreven, dit neemt niet weg, dat er nog altijd een deksel op Israëls aangezicht ligt. (...) Ofschoon wij het ook zó (n.l. alleen door Gods beloftewoord) moesten geloven - wijst niet alles erop dat die dag vervuld zal worden? Wie had het ooit kunnen denken dat God Hitler zou gebruiken om Israël naar Palestina terug te leiden. Die in de Hemel woont zal lachen! (...) Israël, het oude Bondsvolk, kán niet worden vernietigd. (...) Want Gods plan met dit volk is nog niet af. Daarom kan het overwinnen in zijn strijd met alle omringende volken. Hij zal ook dit volk leiden naar Zijn raad” (562).
    “Brs. en Zrs., de bekering van Israël komt! Wij moeten en wij mogen dit blijde geloven. Zal het straks een aparte plaats innemen in het grote geheel van de Christelijke belijders? Waarschijnlijk wél in het land Israël? Wellicht zal Israël, naar Werfel’s opvatting, daar wonen gelijk Jacobs kinderen in Gosen. Doch hoe dit mag zijn - wij zeggen nu – hoopt!” (653).
    “God schakelt u gelovigen, zo zegt Paulus, zeer beslist in bij dit heerlijke werk (nl. Israël tot jaloersheid wekken). “Zo wil God zijn oude volk thuis brengen. Niet alleen in een Nationaal Tehuis, waarnaar men zo lang heeft gezien. God wil zijn volk terug in het Vaderhuis en gij gemeente, moet uitgaan om de oudste zoon te roepen. Door het zien van de barmhartigheid u betoond, moet Israël tot bekering worden gebracht” (565). “Alleen dan wanneer Israël ziet, dat de Christenheid levende uit het grote offer der barmhartigheid op Golgotha, zal het komen tot bekering. Zo roept dit laatste Paulinische woord ons op tot gebed, tot vurig gebed voor Israël, dat thans bij duizenden het Nat. Thuis betreedt, maar dat nog niet waarlijk zijn thuiskomst viert. Maar daarom óók tot gebed voor des Heeren kerk: Kom Schepper, Heilige Geest! “(567).
    “Israël is een wonderteken Gods in de wereld. Het is het teken van zijn verkiezing, het teken van verharding, het teken van Gods eindeloze trouw. Maar zijn bekering, de voor-laatste daad van God, zal óók zijn het vóórteken van de Wederkomst van de Heiland.” (568).
  • Tenslotte nog preek 48 (ds. M.W. Nieuwenhuyze) over Deut. 33:27 - Mozes’ drievoudige zegenbede voor Jeschurun.
    Bij het tweede punt in de preek wordt gezegd: “Al gaat Israël naar het land der belofte, daarmee is het er nog niet (...). In dat nieuwe tijdperk van hun historie zal het volk nieuwe zorgen ontmoeten” (752). Dit slaat alleen op de historische situatie van de landinname en is geen verwijzing naar de actuele stichting van de staat Israël. Er wordt tot de gemeente gezegd: “Aan die dragende armen hebben ook wij behoefte in dit nieuwe jaar” (t.w. 1950).
    Het huidige Israël is ook buiten beeld op p. 756: “Niet door Israëls kracht is Kanaän in hun bezit gekomen en zijn de vijanden verdreven. (...) Al was Israël geroepen te strijden, toch was de krijg des Heeren en voerde Hij hen naar de volkomen zege. (...) Die volkomen zege schenkt God ook aan de gelovigen van de nieuwe dag”.

Conclusies:

  1. Over het algemeen worden zowel Oud- als Nieuwtestamentische Bijbelteksten op de gemeente toegepast en is er geen speciale aandacht voor het actuele Jodendom.
  2. De meeste preken vertolken de zgn. vervangingstheologie: Israël heeft afgedaan. Al wordt het gedicht van Revius (’t en zijn de Joden niet, die U kruisigden, maar ik ben ‘t) wel gememoreerd en wordt opgeroepen om als gemeente “van de Nieuwe Dag” tot een levend geloof te komen.
  3. De stichting van de staat Israël geeft alleen in één speciale Israël-preek over Rom. 11 aanleiding om op de blijvende plaats van het Bondsvolk in te gaan en zelfs een toekomstige zendingsactiviteit door de Joden te verwachten. Pas in 1960 zou er vanuit de CGK een Israëlwerker worden benoemd.
  4. Ook waar er vanuit de tekst(keus) aanleiding zou zijn om iets over het actuele Jodendom te zeggen wordt daar geen gebruik van gemaakt.

Jaargang 1973 - Jom Kipoeroorlog én terreurdaad München

  • Preek 7 (ds. Th. Rutters) over Luk. 23:5-12 - Jezus Christus staat terecht voor Herodes.
    Begin: “Ruim 20 jaar geleden, toen de nieuwe staat Israël nog maar enige jaren een feit was, is er bij meerdere mensen de gedachte opgekomen, dat in Israël een revisie moet plaatsvinden van het proces tegen Jezus. Men was tot de overtuiging gekomen, en dat terecht, dat Jezus Christus geheel ten onrechte ter dood was veroordeeld door Pontius Pilatus” (...) “Of de regering van de nieuwe staat Israël er serieus over nagedacht heeft, is mij niet bekend, maar we zouden zeggen: er is toch alle aanleiding toe” (77). Verder worden vanuit de tekst alleen lijnen getrokken naar de hoorders van de preek.
  • Preek 10 (A.W. Drechsler) over 1 Kor. 15:25-27 - Christus moet als koning heersen.
    Op p. 128 wordt ter illustratie van de macht van zonde en dood in de huidige wereld “een oud joods verhaal” verteld over de rabbi die bij het geluid van de sjofar (door een baldadige jongen geblazen) uit de vensters van zijn huis keek en zag dat de wereld nog niet veranderd was. Verder geen lijn naar het jodendom.
  • Preek 11 (ds. J. de Jong) over Mark. 16:14-16 - Als het om geloven gaat....
    “Al degenen, die de kinderdoop verwerpen, hechten aan het verbond der genade voor het Nieuwe Testament geen waarde. Zij zien dat helaas als een joods-nationalistische zaak. En dat hangt weer samen met de visie op de eenheid van oud en nieuw testament. Er zit dus kennelijk nogal wat aan vast” (143). Verder komt Israël niet ter sprake.
  • Preek 14 (ds. J. Rebel) over Joh. 14:16-17 - De Heiland bidt, de Trooster komt.
    Beschrijving van de historische situatie uit Hand. 2: “Het is Pinksterfeest (...) Er is veel vrolijkheid. Maar meer naar het vlees dan naar de Geest. Veel vorm zonder wezen. Een ceremonie zonder geestelijke inhoud. Hoe zou e rook echte vrede zijn, waar er geen vrede is? Zij hadden de Here Jezus niet lief. Zij bewaarden Zijn geboden niet. Zij hadden Hem smadelijk uit geworpen uit hun gemeenschap. Aan het kruis gebracht en gedood. Maar ziet dan een snaar die kleine afgescheiden gemeente der discipelen, die óók op deze Pinksterdag samen zijn. In deze vergadering, hoe klein ook, hoe verscholen en vergeten bij de wereld, is het ware Israël Gods. Hier zijn de stammen Jacob’s” (180). “Spiegel u aan het beeld van de jonge gemeente van Christus te Jeruzalem. Zoek die schoonheid met al de inspanning van uw geestelijke kracht in Christus” (183). Geen vermelding van het actuele Israël.
  • Preek 22 (ds. B. Witzier) over Hand. 11:17-18 - Ook de heidenen.
    “Het eerste Pinksterfeest (...) blijft een joodse aangelegenheid. (...) De heidenen vallen er hier nog buiten. Als je het goed bekijkt moet je zeggen: wij vallen er hier nog buiten” (285). “Op de eerste pinksterdag blijkt het een veel grotere kring te zijn, maar beperkt tot het Jodendom. Nu staat hij (t.w. Petrus) voor het feit. Ook de heidenen ontvangen de Heilige Geest” (289). De preek heeft alleen het perspectief vanuit de eerste chr. gemeente. Het huidige Israël komt niet ter sprake, al luidt een van de laatste zinnen: “Het zal wel opzien baren als de heiligen: de scharen van Joden en heidenen mogen binnengaan” (292).
  • Preek 25 (ds. J.P. Geels) over Deut. 7:18b - Wie ben ik? (herdenkingspredikatie t.g.v. het 25-jarig regeringsjubileum van Kon. Juliana).
    In het kader van Israëls verlossing uit Egypte wordt de vergelijking gemaakt: “De verschrikkingen van 1940-145 waren voor de Joden geen nieuws, ook in Gosen zijn ze ten dode toe gemarteld” (310). Verder geen verwijzing naar het huidige Israël.
  • Preek 37 (ds. J. Kampman) over Jes. 49:1-13 - Des Heren volk verlost.
    De heilsprofetie wordt geheel op de chr. gemeente als “het volk des Verbonds” (481) betrokken aan de hand van een schildering van het historische Israël in de ballingschap.
  • Preek 38 (ds. J. Kampman) over Ef. 2:10-22 - Huisgenoten Gods.
    “Zo wordt de Nieuw-Testamentische kerk in een heerlijk licht geplaatst. Niet meer door Israël kom de heiden tot ’t geloof in Christus, maar door ’t verbond, dat nu over beiden één is geworden. Welk een onschatbare weldaad hebben de Efeziërs daarin ontvangen” (486). “En hoewel uit de Verbondstent van Adam en Noach later de zonden der verbondsbreking kwam, heeft God de lijn vastgehouden door Abraham, Izaäk en Jacob heen om door Israël, het Verbondsvolk, de Messias in de wereld te brengen. En naast het kleine volk Israël zien we de grote volkeren der heidenen” (488). “Niet meer vreemdelingen. Niet meer bijwoners. Maar medeburgers der heiligen. Ja, huisgenoten Gods, en dat om Christus wille” (499). Over het actuele Jodendom wordt niets gezegd.
  • Preek 39 (ds. W. de Joode) over Ex. 28:29 - Voor Gods aanschijn ’t allen tijd.
    “Wat nu in de ambtskleding van de hogepriester, met name in het borstschild, werd gesymboliseerd is in Christus werkelijkheid geworden. Hij draagt de namen van al de zijnen maar niet op zijn hart, doch, wat meer zegt, in zijn hart, gegraveerd daarin van eeuwigheid af met een liefde, die Hem altijd aan hen denken doet. De gelovigen vormen een volk. Voorheen stonden ze allen los op zichzelf. Lo-ammi: niet mijn volk. Maar er is een omkering gekomen en een grote verandering. Door het Woord der verzoening, dat verkondigd wordt als een kracht Gods tot zaligheid, schept God Zich een volk uit de volkeren; een door geestelijke geboorte onderling verbonden schare; door God verheven tot Zin kinderen. (...) Allen zijn juwelen van Christus” (505). De eerder in de preek genoemde 12 stammen (n.a.v. de edelstenen in het borstschild) worden niet meer vermeld. Het huidige Jodendom krijgt geen aandacht.
  • Preek 40 (ds. K. Boersma) over Jes. 19:23-25 - De zegen van de God van Israël voor de volkerenwereld. Gelet op de verschijningsdatum (4 november) bedoeld als preek voor Israëlzondag.
    “De Christen ziet in de spanning en de strijd tussen de volken in het Midden-Oosten niet alleen maar een moderne strijd, die met politieke en militaire middel gestreden wordt, waarbij onze sympathieën aan de kant van Israël liggen, en waarbij we er­kennen, dat de oplossing van de problemen een ingewikkelde zaak is. Maar een Christen ziet er doorheen en er achter de gang van zijn Heiland door de geschiedenis, al kunnen we heel veel niet verklaren, en al durven we niet te zeggen, dat de staat Israël geen nederlagen te incasseren zal krijgen” (517).
    “We hebben een band aan Israël. Maar een van de moeilijke dingen van onze dagen is, dat Israël zijn strijd voert niet met geestelijke of bijbelse motieven, maar louter als politieke natie. Als natie tussen de naties. Israël is een volk als alle volken, met een bepaalde dosis godsdienstigheid, en met een meerderheid onder het volk, voor wie de bijbel niet anders is dan een vaderlandse-geschiedenisboek. En het handje­vol Christenen in Israël bestaat voor een groot percentage uit Arabieren. Een volk als alle andere volken? De christen mag het anders zien. Afgehouwen takken. Afkomstig van de éne olijfboom. Maar dat is niet het einde. Paulus zegt: als ze niet bij hun ongeloof blijven, zullen ze als natuurlijke takken weer geënt worden op hun eigen boom. Dat ligt, zo zegt de Schrift, nog wél zo voor de hand, als dat de redding van de heidenen voor de hand zou liggen” (519).
    “Wij weten niet wat de Here met Israël nog van plan is. In hoeverre de gebeurtenissen van nu en later te maken hebben met de volheid van de grote olijfboom, waarvan Christus de saprijke wortel is. Maar zullen we biddend opletten? (...) “Later wordt Rahab een naam voor Egypte en dan drukt die naam uit het gevaar voor Gods volk. Daarom is het zulk een wonder als gezegd wordt: Ik vermeld Rahab als degene die Mij kent. En wat Babel is, weten we uit de Bijbel maar al te goed. De wereldmacht, die zich tegen God verheft. Maar Babel wordt bij Gods kinderen genoemd” (...) “Als de kerk Psalm 87 vandaag nog zingt, doet ze dat niet alleen, terugziende op het Pinksterfeest, maar evengoed ook vooruitziende naar de Grote Dag van Christus. In de tussentijd staan wij. De kerk belijdt grote dingen. Verstaan wij er persoonlijk ook iets van? Als we over de Arabische volken horen, klinkt er iets mee in ons hart vanuit de Schrift? En als we over Israël horen, gaat dan het beeld van de olijfboom voor ons leven?” (520). “God zelf zal bij hen wonen en hun God zijn. Een zegen van herstelde heerlijkheid.
    Weer zeggen we: in het huidige Israël zien we het niet. De tempel in Jeruzalem is mohammedaans gebied. In Israël ben je niet dichter bij de Here dan in Nederland. En toch. Heidenen mogen mede-erfgenamen zijn. Medeburgers der heiligen. Geënt op de éne stam. In Israël ingelijfd. De naam van Sions kinderen dragen. Gezegend zij mijn erfdeel Israël. Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraïm? Zegt de Here. Daarom mogen we wel met gespannen verwachting opletten.
    Bijbels gezien mogen we zeggen: de kerk is een stuk Israël geworden. Maar juist daarom heeft de Here het oude Israël niet voorgoed prijsgegeven. Of die bedoelingen door voorspoed of door tegenslag heengaan, dat valt niet te berekenen. In hoeverre de huidige verhoudingen in het Midden-Oosten daar een rol in spelen, dat weet de Here alleen. Zijn Rijk komt, dat staat boven alles vast” (523). “Zijn Woord is het, dat hier de golven van de tijd doorstaat en overeind blijft staan. Zijn Woord is het ook, dat de breedte van de wereld omspant en Egypte en Assur binnen wil brengen binnen zijn Israël. Vijanden worden met God verzoend” (524).
  • Preek 43 (ds. H.W. Eerland) over Jes. 40:1-2 - Troost metterdaad.
    Er is troost voor het weggevoerde Israël in Babel. “Hier zijn andere vragen aan de orde dan: Hoe moet het straks met de energie-voorziening, met de werkgelegenheid met de economie en met het Midden-Oosten (hoe belangrijk deze vragen overigens ook mogen zijn).We moeten doorstoten naar de achtergrond en de diepere oorzaak van de ellende, namelijk naar onze wanverhouding tegenover de Here God” (556). In deze adventspreek wordt alles alleen op de chr. gemeente toegepast.
  • Preek 45 (ds. J.W. de Bruin) over Gal. 4:4-5 - De menswording van Gods zoon.
    “We lezen van tweeërlei dienstbaarheid. Een heidense en een joodse” (...) “ De menswording van Jezus in de kribbe geeft door het geloof bevrijding van alle slavernij. Dat geldt alle volken, zowel heiden als jood” (576). Geen actualisering naar het huidige Israël.
  • Preek 46 (ds. J. van Dijken sr.) over Jes. 5:4 - Het lied van de wijngaard.
    “Zo neemt het jaar 1973 thans afscheid van ons en het gaat heen in donkerheid en nevelen. (...) In menig land liet het een chaos achter. Denk maar eens aan de strijd aan de strijd in Vietnam en in het Midden-Oosten. (...) We denken nu vooral aan de crisis in het Midden-Oosten, aan de oorlog van Israël tegen de veelvoudige overmacht der Arabische landen die Israël gram zijn. De atmosfeer waarin vele volkeren leven, wordt steeds meer geladen. Vooral voor Israël” (581). “Niet alleen op Israël (te weten: het OTische Israël ten tijde van de profetie), ook op de kerk van het nieuwe verbond ziet deze gelijkenis” (583). “Hij (te weten: God) heeft goede druiven verwacht. Dat geldt heel de christenheid” (584). “God zal Zijn bedreiging uitvoeren op Zijn tijd. Juda wordt overgegeven in de handen van Assyrië en Babel en later na de Messias verwerping in de hand van de Romeinen” (586). Alleen historische vermelding; geen verwijzing naar het huidige Israël.
  • Preek 50 (ds.A. Rebel) over 2 Kor. 8:8-15 - Aanbeveling van een oecumenische kollekte.
    “Hij (t.w. Paulus) is al een poosje bezig om in de jonge gemeenten, die hij mocht stichten, een kollekte te organiseren voor de armen in de moedergemeente Jeruzalem” (625). Israël verder geheel buiten beeld. De kollekte-doelen waren in Celebes, Suriname en Korea.

Conclusies:

  1. Over het algemeen worden zowel Oud- als Nieuwtestamentische Bijbelteksten op de gemeente toegepast en is er geen speciale aandacht voor het actuele Jodendom.
  2. De Yom Kippur-oorlog wordt in preek 40 genoemd met een bredere, voorzichtige duiding in groter verband. Ook in de preken 43 en 46 wordt de actuele situatie even aangeduid zonder verdere beschouwing.
  3. Waar er vanuit de tekst(keus) aanleiding zou zijn om iets over het actuele Jodendom te zeggen wordt daar geen gebruik van gemaakt.

ds H.D. Rietveld

1956/57, 1993 en 1999

Algemeen

  • In al deze jaargangen wordt in niet één preek aandacht gegeven aan Israël in relatie tot de actualiteit.
  • De meeste preken gaan over teksten uit het Nieuwe Testament en zelden over een tekst waarin het expliciet over Israël gaat.
  • In de preken over teksten uit het Oude Testament komt Israël wel ter sprake. Maar meestal wordt heel snel of zelfs meteen de toepassing voor de hoorders gemaakt.

1956, jaargang 26

  • Preek 16, 20/05 gaat over Psalm 87. Thema: De stad Gods in Pinkstergewaad. Jeruzalem wordt het beeld genoemd van het geestelijke Jeruzalem, de kerk des Heeren.

1957, jaargang 27

  • Deze jaargang kent één preek die specifiek gaat over Israël: preek 36, 6/10.
    Tekst Rom. 11:1 i.v.m. Israëlzondag en Grote Verzoendag.
    Thema: Gods trouw aan Israël nooit gekrenkt. 1) dat schijnt wel zo; 2) dat is niet zo.
    Ad 1: is er nog verwachting voor Israël, omdat het nog steeds de Christus verwerpt? Zo lijkt het. Paulus (voorheen 100% joods, nu 100% christen) worstelt ermee en probeert zicht te krijgen op het heilsplan der verlossing. Wie de geschiedenis van Israël overziet, ziet alleen maar haat (voorbeelden daarvan) wegens arrogantie, kapitaal en Christusverwerping. Misgedrag van menig christen lokt ook niet tot geloof.
    Ad 2: het ís niet zo, want het is Zijn volk. Voorbeelden: tijd van Elia, Paulus zelf. Het is van groot belang voor het welzijn van de kerk dat het evangelie wordt verkondigd aan Israël; de kerk is te vaak voorbijgegaan aan de synagoge. Tegenwoordig herwaardering van Jezus, maar geen oog voor Hem als Lam Gods als plaatsvervangend offer. Het niet-verstoten raakt ook de christelijke kerk: hoe is de Christus voor u??? Velen zijn bekommerd - houdt moed! "Hebt u wel eens gedankt dat u niet als jood of heiden bent geboren? Dat geeft zware verantwoordelijkheid. Er is één weg: voor jood, heiden en u. Het wordt één gemeente voor de troon, gewassen in het bloed van het Lam en zingend: in het kruis zal 'k eeuwig roemen...
  • In andere preken staan slechts kleine opmerkingen:
    • 3/2 over Joh. 8:12: vervulling van 2 Sam.23,4. Opdat de ogen van Gods verbondsvolk open gaan voor Jezus als de Messias. Dat geldt ook voor de heidenen.
    • 10/2 over Jes. 55:8-9: voor ballingen in Babel. Geeft ook perspectief voor de kerk van de oude dag en nu.
    • 3/3 over Joh. 11:49-52: "volk" is joodse ras, maar geldt ook de 'ètnè' - opdat u/wij behouden worden.
    • 5/5 over Richt. 15:18: Simson overkomt wat later Israël zijn Messias heeft aangedaan
    • 26/5 over Openb. 12:1-17: NIETS over Israël, 't gaat om de Kerk des Heeren...
    • 2/6 over Openb. 1:9-20: in OV één gouden kandelaar in tempel: Israël is alleen drager van Gods openbaring; nu de gehele kerk.
    • 1/12 over Ezech. 16:8-10: Vondeling - bondeling - bruid = beeld van de kerk. Gewassen = beeld van wedergeboorte; gezalfd = Heilige Geest.

1993, jaargang 62

  • Nummer 13: preek over Openb. 1:5b.6: bedoeld voor de paastijd. Christus verlost tot priesters. Verwezen wordt naar de benoeming/taak van Israël in Ex.19. Wegens ontrouw van Israël is deze benaming door Jezus aan de kerk gegeven die in Israël is ingelijfd. [het bevreemdt dat Israël verder niet genoemd wordt.]
  • Nummer 22: preek over Psalm 92:16. Prof.dr. Trimp wordt geciteerd, na vermelding van Auschwitz en Holocaust. Wie bij Auschwitz begint, begint te laat. Het moet bij Gethsemane en Golgotha beginnen. [aardig citaat, maar het functioneert verder niet.]
  • Nummer 25: preek over Ezech. 36:25-27: belofte van nieuw leven rust in de liefde en genade van God. Hij wil Israël weer doen beantwoorden aan zijn roeping. En dan: óns hart van steen moet nieuw worden, komen tot nieuwe gehoorzaamheid en nieuw bestaan. Dat nieuwe bestaan betekent terugkeer naar Kanaän. Uiteindelijk naar de nieuwe hemel en aarde...
  • Nummer 26: preek over Joh. 7:37-38. De situatie verwijst naar Loofhuttenfeest. Christus is de vervulling van alles waar Israël naar uitziet. En nu zijn wij het die aangesproken worden...

1999, jaargang 68

  • Nummer 1,4 is een adventspreek over Jesaja 49:1-7. In dat gedeelte gaat het over de knecht des HEREN. Volgens de preek is dat Christus. Hij is primair gezonden tot behoud van Israël, maar ook voor alle volken. Dat wordt dan verder uitgewerkt naar de gemeente toe.
  • Nummer 2,1 is een preek over Hosea 3:2. Thema: Gods onbegrijpelijke liefde. Gods ontferming is voor zijn volk. Het volk Israël wordt wel even genoemd, maar de preek gaat toch vooral over Gods ‘volk’, de kerk.

Conclusie:

De oogst in deze vier jaargangen is gering.

Een paar kanttekeningen:

  • Het volgende is een belangrijk punt van aandacht. Bij de vraag om een ‘leespreek’ te schrijven ligt het niet voor de hand aan te sluiten bij de actuele situatie. Dan zou die preek namelijk maar een paar keer kunnen worden gebruikt. Leespreken moesten immers langer houdbaar zijn?
  • Veel preken hebben betrekking op het kerkelijk jaar: advent, kerst, lijdensweken, Goede Vrijdag en Pasen, enz. En verder op oud en nieuw, bid- en dankdag.
  • Afgaande op onze eigen ervaring vermoeden we dat de dominees een preek die ze recent hadden gehouden of spoedig gingen houden, voor de prekenserie om­werkten tot een preek binnen het vereiste format.

ds H. Biesma † en ds D. Visser

1967/68, 1982 en 1988

jaargang 1967 en 1968

  • Jaargang 1967 : 53 preken, 17 uit het Oude Testament, 36 uit het Nieuwe Testament
  • Jaargang 1968 : 52 preken, 18 uit het Oude Testament, 34 uit het Nieuwe Testament
  • In jaargang 1967 werd in 17 preken Israël niet genoemd, kwam geen enkele verwijzing naar Israël, Joden of Jodendom voor.
    Voor jaargang 1968 is het getal : 21.

Hoe komt in deze preken Israël ter sprake als land, volk en staat?

  • In jaargang 1967 werd Israël als staat één keer ter sprake gebracht n.a.v. de zesdaagse oorlog.
    In de jaargang 1968 werd Israël als staat niet ter sprake gebracht.
  • Israël werd in de meeste preken in beide jaargangen als volk ter sprake gebracht en dat in een aantal varianten, nl. volk, gemeente of kerk van het Oude Testament/Verbond.
  • Israël als land kwam wel voor, maar dan doorgaans als geografische locatie. Het Land als blijvende woonplaats voor Israël, zoals in de beloften aan Abraham, werd niet genoemd. M.a.w. de ‘landbelofte’ werd niet ter sprake gebracht, zowel niet voor Israël ten tijde van het Oude Testament als voor Israël nu.

Wordt het ter sprake brengen van Israël gemist?

  • Bij veel teksten kwam de relatie tussen O.T. en N.T. nauwelijks ter sprake.
    Heilshistorische lijnen trekken van het O.T naar het N.T. en omgekeerd werd nauwelijks gedaan. Een begrip als vervulling en de betekenis daarvan bij de uitwerking in concrete tekstgegevens kwam nauwelijks aan de orde. Slechts een enkele keer werd de concrete oudtestamentische boodschap tot een vervulde werkelijkheid voor het heden. Het O.T. functioneerde in het algemeen niet anders dan als een ‘opstap’ tot een beschrijving van het geestelijk leven van de gemeente c.q. de enkele gelovige.
  • Bij hoofdfeesten, als Pasen en Pinksteren, kwam een verwijzing naar Pesach en Wekenfeest als feesten van Israël nauwelijks voor. Pinksterfeest werd geduid als geboortefeest van de kerk. Bij veel preken uit het N.T. ontbrak daarom de directe verbinding met het O.T. Dus dreigde het N.T. los van het O.T komen te staan.
  • Bij de meeste preken uit de evangeliën werd de directe context met Israël gemist. Evenzeer dat de Schrift voor Jezus en de zijn discipelen de Tenach was.
  • Pijnlijk gemist werd in de jaargang 1967 bij de dreiging voor Israël in de Zesdaagse Oorlog, een nadrukkelijke, directe verwijzing naar Israël als volk van Gods belofte.

Als Israël ter sprake komt, op welke wijze gebeurt dit dan?

  • Als een levende realiteit kwam Israël in beide jaargangen preken één keer voor
  • Doorgaans functioneerde Israël als realiteit uit het verleden, een realiteit die rechtstreeks op de kerk werd overgebracht. Daarmee werd het geestelijk leven van Israël veelal als beeld van het geestelijk leven van de gemeente c.q. de enkele gelovige. Zo werd de prediking van de profeet inzake de verlossing van Israël uit Babel aanleiding tot prediking van de verlossing door Jezus Christus van zondaars die dorsten naar God.
  • In beide jaargangen kwam Israël een aantal keren voor als puur wettisch levend volk dat Jezus verworpen heeft of als individuele Joden die Jezus afwezen. Daarin was Israël een waarschuwend voorbeeld voor de kerk of de gelovige. De geestelijke nood van Israël werd daarbij tot beeld van de geestelijke nood waarin de gemeente/kerk verkeert. Personen als Mozes, Aäron, Simson, David, e.a. werden meestal als type van Christus behandeld.
    Een aantal keren werd in de twee jaargangen Israël als de kerk van het Oude Verbond getypeerd.
    • In jaargang 1967 werd - bij het duiden van de zesdaagse oorlog en de haat van Syrië/Damascus tegen de staat en het volk Israël - in de persoon van Naäman, die zich tot genezing wendt tot de God van Israël, gepredikt hoe de Here het verzet van nature in ons aller hart weet te breken en machtig is ons te brengen waar Hij ons wil hebben.
    • In jaargang 1968 werd in een preek ter herdenking van onze bevrijding, onze nationale bevrijding vergeleken met de terugkeer of bevrijding van Israël uit de ballingschap. In twee preken werd benadrukt dat het heil, de verlossing uit Israël komt.

Jaargangen 1982 en 1988

  • Jaargang 1982: 41 preken, 19 preken uit het Oude Testament, 22 preken uit het Nieuwe Testament
  • Jaargang 1988: 39 preken, 19 preken uit het Oude Testament, 20 preken uit het Nieuwe Testament
  • In jaargang 1982 werd in 18 preken Israël niet genoemd, kwam geen enkele ver­wijzing naar Israël, Joden of Jodendom voor. Voor jaargang 1988 was het getal: 16.

Hoe komt in deze preken Israël ter sprake als land, volk en staat?

  • Israël als staat werd in beide jaargangen niet ter sprake gebracht.
  • Israël werd in de meeste preken van beide jaargangen als volk ter sprake gebracht en dat in een aantal varianten, nl. volk, gemeente of ook als kerk van het Oude Testament.
  • Israël als land kwam niet voor, ook niet als blijvende woonplaats voor Israël, zoals in de beloften aan Abraham. Evenmin werd de ‘landbelofte’ ter sprake gebracht.

Wordt het ter sprake brengen van Israël gemist?

  • Ook in deze jaargangen bij veel teksten. De relatie tussen O.T. en N.T. kwam vaak niet of nauwelijks ter sprake. Lijnen trekken van het Oude naar het Nieuwe Testament en omgekeerd werd nauwelijks gedaan.
  • Bij de Joodse hoofdfeesten, Pasen en Pinksteren en Loofhuttenfeest, kwam in de jaargang 1982 het Pinksterfeest twee keer voor als kerkelijk feest, zonder enige achtergrond vanuit het Oude Testament. Het Loofhuttenfeest daarentegen werd in de jaargang 1982 ter sprake gebracht in een heilshistorische setting, waarin volle aandacht werd geschonken aan de betekenis van het feest voor Israël. In de serie 1988 kwam één keer een verwijzing naar Pesach voor, naar het Wekenfeest niet.
  • Bij een aantal preken uit het N.T werd een heilshistorisch kader aangegeven; daarentegen ontbrak in beide jaargangen bij veel preken uit het N.T. de directe verbinding met het O.T.
  • Dat de Schrift voor Jezus en de zijn discipelen de Tenach was, werd duidelijk gemist. Zo ontbrak bij een preek over ‘De Bergrede’ (Matth. 6) de Joodse achtergrond geheel.
  • In beide jaargangen dreigde in veel preken het N.T. los van het O.T te komen staan, alsook het O.T. van het N.T. Zo werd b.v. in een preek over Jes. 53 de duiding van Israël als ‘Knecht’ volledig gemist en werd een oudtestamentische profetie – gericht tot Israël – direct toegesneden op de nieuwtestamentische gemeente. Ook werd de boodschap aan de herders in Luk.2 gelezen als direct tot de nieuwtestamentische gemeente gericht.

Als Israël ter sprake komt, op welke wijze gebeurt dit dan?

  • Als een levende realiteit voor het heden en ook voor de toekomst kwam Israël als volk in de jaargang 1982 één keer naar voren in een preek voor Israëlzondag over Rom. 11; in jaargang 1988 kwam Israël als levende realiteit slechts één keer voor.
  • Doorgaans als realiteit uit het verleden, een realiteit die soms in een heilshistorisch kader werd geplaatst, maar ook vaak rechtstreeks op de kerk werd overgebracht. Het ging dan doorgaans over het geestelijk leven van Israël als beeld van ons geestelijk leven, zowel in negatieve als in positieve zin, met daarbij een oproep tot bekering.
  • In jaargang 1988 werd in een zestal preken over teksten uit het Oude Testament het (geestelijk) leven van een persoon beschreven: Henoch, Jakob, Jozef, Sara, Hizkia, Achaz. In deze preken werd dezelfde methode toegepast als in preken waarin Israël als volk centraal stond. Hun geloofsleven werd gebruikt als beeld van het geloofsleven voor of van ons als gelovigen.
    In jaargang 1982 werd aan de hand van het leven van Abraham in zijn geloofsvertrouwen en Mozes in zijn zonde en de straf daarop van het niet mogen binnengaan, dezelfde richting aangegeven t.w. het geestelijk leven van de gemeente.
  • Een keer ging de verkondiging over de betekenis van Pesach als symbool voor het genadig voorbijgaan van God aan onze zonden (in onwetendheid gedaan).

ds C.J. van den Boogert

L E V E N S B R O N