De knecht
Van volk naar persoon
In het vorige nummer stond een Bijbelstudie over de knecht van God (Jes. 41:8-10). Hij heeft een bijzondere geschiedenis in het Jesajaboek.
Tot en met hoofdstuk 48 is met de knecht doorgaans Israël als volk bedoeld. Dat is de knecht die een bijzondere relatie met de HEERE heeft en tegelijk ook een bijzondere opdracht krijgt. God laat in Babel aan zijn volk een boodschap van verlossing horen en toont daarmee dat Israël nog steeds zijn knecht is.
Helaas blijkt Gods knecht blind en doof voor deze woorden (Jes. 42:19 bijv.). De HEERE moet op zoek naar een knecht die wel zijn taak vervullen zal.
In hoofdstuk 48 vers 16-17 klinkt daarom een nieuwe stem, waarbij het meest aannemelijk is dat dit één bepaalde persoon is, die nu als knecht door God geroepen wordt. Dit is een wending in het verhaal. Waar het volk het als knecht liet afweten, wordt nu één profetische persoon in Babel geroepen om in deze functie op te treden.
Het bijzondere daarbij is dat deze knecht niet als een Israël vervangende figuur opduikt, maar dat hijzelf als Israël wordt aangeduid in Jesaja 49:3. Hijzelf is nu het volk, dat als het ware in één persoon opnieuw tot leven komt, de representant van Israël in wie de oorspronkelijke bedoeling van de knecht wordt gerealiseerd.
De weg van deze knecht
Van deze persoon lezen we in Jesaja 49:1-7.
De profetische persoon vertelt hoe hij is geroepen en zich voor zijn taak heeft ingezet met woorden als een zwaard en als pijlen (vers 1-2). Men wilde echter niet luisteren en zijn werk lijkt daarom voor niets te zijn (vers 4). De profeet wordt verworpen.
Toch richt hij zich weer op en zegt vol overtuiging dat zijn recht bij de HERE te vinden is. God zal hem in het gelijk stellen (vervolg vers 4 en 5). Hij kent zijn taak om Israël bij zijn opdracht en roeping te bepalen, maar hoort ook dat hij een taak erbij krijgt om licht te brengen bij alle volkeren (vers 6).
Deze nieuwe taak voor de knecht ligt overigens in het verlengde van de knechtstaak voor het hele volk, die eerder (42:6) reeds werd genoemd. Het beeld van de knecht is in hoofdstuk 49 echter zo gekanteld, dat er nu één specifieke persoon is die Israël belichaamt en de roeping van dit volk vervult.
Vers 3 kan zo gelezen worden dat God zegt: Nu ben jij mijn knecht, nu moet jij Israël zijn. De HERE houdt hiermee wel vast aan de missie die Hij eens aan Israël gaf en ruilt zijn oorspronkelijke knecht niet in voor een geheel andere. Deze ene is nu zelf Israël en in hem wordt heel Israël gemanifesteerd. Hij staat als profeet tegenover het volk, maar wordt tegelijk toch zelf Israël genoemd en krijgt de positie van de eerder genoemde knecht.
Vervulling
De taak van de knecht wordt dus in één persoon vervuld. Daarom noemt het nieuwe testament het werk van Christus een vervulling van deze profetie. Jezus Christus is in speciale zin Gods nieuwe knecht, maar tegelijk ook bij uitstek de belichaming van het geroepen Israël. Hij is Gods nieuwe begin, maar ook is er in Hem continuïteit in Gods handelen met Israël.
Deze vervulling in Christus spreekt heel sterk wanneer we het vervolg van de weg van de knecht lezen bij Jesaja. Terwijl de knecht het steeds moeilijker krijgt en zelfs de dood ondergaat, breekt ineens bij een deel van het volk het besef door dat dit een boodschap bevat en dat juist door de schuldverzoenende dood van deze knecht een nieuwe weg voor Israël wordt geopend (Jesaja 53). Juist in verband met deze woorden zal Christus’ werk vervulling worden van de oude knechtprofetie.
De knecht en de knechten
Opnieuw komt er dan een wending in het verhaal van de knecht, niet alleen vanwege zijn rehabilitatie, maar ook omdat hem een grote toekomst met “nageslacht” wordt toegezegd (53 vers 10). Allen die deze knecht erkennen en zo Gods weg leren gaan, vormen dit nageslacht.
Deze nakomelingen worden niet meer ‘de knecht’ genoemd, maar soms wel als knechten van God aangeduid (bijv. Jes. 54:17). Door het voltooide werk van de bijzondere knecht zal een nieuw volk van knechten ontstaan. In Jesaja 56:6 wordt zelfs gesproken over vreemdelingen die zich erbij aansluiten en ‘knechten van de HEERE’ worden.
Ook hier is er een lijn naar Jezus, die door Zijn verzoenend sterven de weg voor een nieuwe gemeenschap van knechten opende, knechten uit Israël en uit vele volken. Maar altijd zal bij hen wereldwijd de herinnering blijven dat DE knecht bij uitstek, de representant van Israël was in wie Israëls knecht-zijn tot volkomen werkelijkheid is geworden. Alle knechten na Hem blijven daarom met Israël verbonden via de ene, grote knecht.
Er blijft in het verhaal van de knecht zowel discontinuïteit te zien als continuïteit. Discontinuïteit vanwege Gods wendingen naar een nieuw begin. Continuïteit vanwege het feit dat God steeds zijn oude relatie met zijn knecht Israël niet vergeet.
Gespreksvragen:
- Het spreken over de knecht in het boek Jesaja “versmalt” zich tot één persoon. Zou u meer momenten in de bijbel kunnen aanwijzen waarop Gods werk zich “versmalt”, omdat in een bredere stroom veel mensen niet meer willen luisteren?
- Hoe kunt u in datgene wat God over zijn knecht zegt, ook horen dat God zijn oude volk Israël ondanks alles niet wil vergeten?
- Jezus Christus wordt in het nieuwe testament verkondigd als vervulling van de woorden over de knecht. Welke punten uit de woorden over de knecht in Jesaja 49 (en de volgende hoofdstukken) zou u op Hem kunnen toepassen?
W.P. de Groot
Verbonden jrg. 60 nr. 1 (feb. 2016)
www.kerkenisrael.nl/verbonden