De loofhut
Midden oktober werd het Loofhuttenfeest gevierd. Overal stonden eenvoudige bouwseltjes. Van buiten ziet het er simpel uit. Het is ook maar tijdelijk. En het moet gebrekkig zijn. Maar van binnen ziet het er vaak heel mooi uit. Je hoort je hut mooi te versieren. En voor de maaltijden in de hut gebruik je er je mooiste servies en bestek. Dat lijkt tegenstrijdig, maar er zitten mooie lessen in.
In de Bijbel is de regel voor Soekot, het Loofhuttenfeest: “Zeven dagen lang moeten jullie in hutten wonen, elke geboren Israëliet moet in een loofhut wonen, om jullie kinderen eraan te herinneren dat ik de Israëlieten in hutten liet wonen toen ik hen uit Egypte wegleidde” (Lev. 23:42-43). Dat doen de Joden zoals voorgeschreven is. Men dénkt niet alleen aan het op weg zijn door de woestijn en aan de provisorische, voorlopige onderkomentjes die men toen had. Men erváárt ook iets daarvan aan den lijve – op een manier die de kinderen zeker aanspreekt.
In het Jodendom is de gedachte uitgewerkt dat de loofhut staat voor ons kwetsbare aardse bestaan. Een loofhut moet wankel zijn. Hij is goed gebouwd als hij bij een stevige storm omwaait. Het dak moet van materiaal van planten of bomen gemaakt zijn en mag niet echt dicht zijn. Je moet door het dak heen de hemel kunnen zien.
Kwetsbaar is ons leven. Het is net als bij zo’n schamele loofhut: als het mooi weer is, is het er plezierig, maar als het stormt of regent kom je in de problemen. Zo kan ook ons leven zomaar heel wankel en afhankelijk blijken.
In het NT komt het beeld terug in hoe Paulus spreekt over ‘de aardse tent’ die wordt afgebroken (2 Cor. 5:1; vgl. 2 Petr. 1:13-14). Daar staat het woord skènè, dat we ook in de Griekse vertaling van Lev. 23 vinden. Een vorm daarvan staat in Johannes 1:14: ‘Het Woord is vlees/mens geworden en heeft onder ons gewoond’ – namelijk, in een skènè, in een menselijk lichaam dat is als een kwetsbare tent/hut.
Maar nu wordt er juist bij het Loofhuttenfeest gezegd: ‘U zult vrolijk zijn...’ Dat lijkt slecht te passen bij het beleven van kwetsbaarheid. Maar als je je afhankelijkheid beleeft als afhankelijk zijn van de Eeuwige en zijn zorg en als je beseft dat je je zekerheid niet in huis of bezit kunt vinden maar wel in Hem, dan kun je toch je verheugen – ook en juist – in je hutje.
Hierbij past het dat je je loofhut van binnen mooi maakt, met allerlei versieringen, waaronder vaak ook kindertekeningen. Aan het dak hang je kleurig fruit. Je gebruikt je goede stoelen. De maaltijden zijn juist níet sober. De boodschap is: ook al leef je in een schamel onderkomen met weinig bescherming – daarbinnen maak je er wat moois van. Daarbij gaat het niet om een woning met alle luxe, maar om een goed thuis, familiebanden, en de gastvrijheid die tijdens het Loofhuttenfeest groot en belangrijk is.
Tijdens het Loofhuttenfeest wordt Ezechiël 38 en 39 gelezen, over Gog en Magog. Het Hebreeuwse woord voor dak is gag. Een rabbijnse uitleg: Gog en Magog zijn ‘dak-volken’, levend onder een dicht en dik dak, menend daarmee tegen alles bestand te zijn. Israël weet beter. Alleen de Eeuwige kan echt beschermen. Een dak waardoorheen je de hemel kunt zien helpt je dat te beleven.
ds. Aart Brons
Verbonden jrg. 60 nr. 4 (nov. 2016)
www.kerkenisrael.nl/verbonden