Een vergeten groep: Messiasbelijdende Joden


Vorig jaar verscheen het boek Messiasbelijdende Joden door de eeuwen heen, een geschiedenis van een vergeten groep. Naar aanleiding hiervan dit artikel over enkele Messiasbelijdende Joodse predikanten, die vooral tot de Afgescheiden kerken behoorden, tussen 1800 tot 1945.


Nederland was een van de eerste landen in Europa waar de Joden dezelfde rechten kregen als de andere Nederlandse burgers. Vanaf 1796 stonden alle beroepen voor hen open. Zij konden in principe iedere politieke functie bekleden. De praktijk was weerbarstiger. Pas in de twintigste eeuw komen we bijvoorbeeld Joodse burge­meesters tegen. Een van de eerste was de uit Suriname afkomstige Jacob Samuel da Silva (1875-1943), die burgemeester was van Zwartewaal (1924-1932) en van Oostvoorne (1932-1938). In Zwartewaal werden hij en zijn gezin Nederlands hervormd.

Relatief weinig

De situatie voor Joden in Nederland was anders dan in bijvoorbeeld Duitsland of Hongarije. Omdat hier al vroeg alle beroepen openstonden, was er geen noodzaak de synagoge te verlaten en zich volledig aan de christelijke wereld te assimileren. Vandaar dat in vergelijking met andere Europese landen hier relatief weinig Joden christen zijn geworden. Daarom mogen we aannemen dat ze dit vanuit een innerlijke overtuiging deden. Joden in Duitsland en Oost-Europa lieten zich vaak dopen om met hun Joodse achtergrond te breken en veranderden vaak hun achternaam in een minder Joods klinkende naam. In Nederland kwam dat laatste nagenoeg niet voor.

Dat hier weinigen overgingen naar het christendom blijkt onder andere uit de cijfers. In 1940 registreerden de Duitse bezetters 140.000 Joden. Van hen waren minder dan 2.000 lid van een kerk of christelijke gemeenschap. Onder hen waren relatief veel Duitse vluchtelingen. Er waren zo'n 700 rooms-katholieken en van de protestanten was de helft Nederlands hervormd. Omdat veel Joodse christenen gemengd gehuwd waren, was het aantal kerkleden met een of twee Joodse groot­ouders wel weer groter, maar op het geheel toch een klein aantal.

Afscheiding en Doleantie

Dat Joden zich lieten dopen vanuit overtuiging, is ook een verklaring dat velen een theologische opleiding gingen volgen of actief werden op het kerkelijke erf.

De negentiende eeuw was de tijd van de Afscheiding en de Doleantie en het is niet verbazingwekkend dat we ook daar predikanten van Joodse komaf tegenkomen.


De meest schilderachtige figuur was wel Salomon Mozes Flesch (1812-1862) uit Amsterdam. Hij kwam, naar eigen zeggen, tot geloof tijdens zijn militaire dienst door traktaatjes die door onbekenden in zijn ransel waren gestopt. In 1842 werd hij samen met zijn vrouw en zoontje Mozes in de Hervormde gemeente van Broek en Waterland gedoopt. En daarna volgde een merkwaardige gang door kerkelijk Nederland. Na een korte theologische studie bij de Afgescheidenen werd hij predikant in Elburg, en vervolgens predikant of lerend ouderling in diverse afgescheiden gemeenten. Overal bleef hij maar kort, niet alleen vanwege de kerkelijke twisten die in deze tijd de Afgescheidenen teisterden, maar ook vanwege zijn moeilijke karakter. Hij overleed na een kort ziekbed met de woorden “Ik weet dat mijn Verlosser leeft.”


De Heraut, later het orgaan van de Gereformeerde Kerken, werd gesticht door Carl A.F. Schwartz(1817-1870). Deze was in Duitsland geboren als Solomon Schwartz en kwam tijdens zijn studie in Berlijn tot geloof. Na een theologische studie werkte hij als zendeling onder de Joden in onder meer Constantinopel, Berlijn en Londen. Uiteindelijk werd hij predikant van de Schotse Zendingskerk in Amsterdam. Het blad De Heraut was oorspronkelijk bedoeld om het zendingswerk onder de Joden te promoten. Later werd dit blad de spreekbuis van de gereformeerde leider Abraham Kuyper.

Moeizame weg

Eliëzer Kropveld (1840-1920) uit Coevorden kwam in het graafschap Bentheim in aanraking met diverse christenen. Hij begon het Nieuwe Testament te lezen en kreeg contact met ds. J. Moolhuizen, voorganger van een Oud Gereformeerde Gemeente. Het lezen van Jesaja 53 gaf de doorslag. Na een moeilijke tijd, waarin zijn familie grote druk uitoefende op hem om geen christen te worden, werd hij in de Christelijke Afgescheiden kerk in 1862 gedoopt en werd hij predikant.


Ook Philippus Samuel van Ronkel (1829-1890) had in zijn moeizame weg naar Christus te maken met tegenstand van de kant van zijn familie. Zijn vader was hoofdonderwijzer in de Joodse gemeente van de stad Groningen. Hij en zijn elf broers en zussen groeiden op in een orthodox Joods gezin. Zijn oudste broer maakte naam door te breken met de Joodse gemeente en een nieuwe Joodse gemeente te stichten met een eigen synagoge. Hierdoor waren de onderlinge verhoudingen tientallen jaren lang verstoord. Aanleiding voor deze afscheiding was de invoering van koorzang in de Groningse synagoge. Philippus zorgde op een andere wijze voor reuring onder de Groningse Joden, en wel door christen te worden.

Toen hij in Amsterdam als predikant werkte, had hij veel contact met Abraham Kuyper. Hem werd een baan aangeboden aan de pas opgerichte Vrije Universiteit, maar hiervoor bedankte hij. Hij bleef hervormd predikant. In hoeverre heeft zijn eigen familiegeschiedenis daarin een rol heeft gespeeld?

Zendelingen

Veel Joodse bekeerlingen voelden zich aangetrokken tot de zending. Meier Salomon Bromet (1839-1905) uit Suriname werkte jarenlang als evangelist onder Joden in Suriname en Amsterdam. Aan hem danken we de Nederlandse vertaling van liederen als 'Welk een vriend is onze Jezus' en 'Ik zie een poort wijd open staan'.

Andere bekeerlingen sympathiseerden met de toenmalige evangelische wereld. Jacob Benjamin de Pinto werd in 1841 gedoopt. Hij ging door het lezen van de geschriften van Darby (de voorman van de Vergadering der Gelovigen) anders over de doop denken. Hij heeft dan ook aan de wieg gestaan van het Nederlandse baptisme en was de stichter van de baptistengemeente in Zutphen.

Tweede Wereldoorlog

Als Joods protestant had je meer kans om de oorlog te overleven dan andere Joden. De voornaamste reden was dat velen van hen gemengd gehuwd waren en om die reden vrijgesteld waren van deportatie. Maar dat was niet altijd een garantie. De enige twee Joodse hervormde predikanten in die tijd, A.M.J. Rottenberg (1890-1942) en J.W.B. Cohen (1904-1942), allebei gemengd gehuwd, kwamen om in een concentratiekamp.

Daarnaast kon je als protestantse Jood op een speciale lijst geplaatst worden. Zo'n vijfhonderd (alleenstaande of niet gemengd gehuwde) protestantse Joden werden vanuit Westerbork in september 1944 naar Theresienstadt gedeporteerd. Onder hen waren ds. S.P. Tabaksblatt (1902-1992) en zijn gezin en theologiestudent Max Enker. Samen met de Joden van de Barneveld-groep (700 personen die belangrijk werden geacht voor de Nederlandse staat) bleven zij in Theresienstadt en werden niet naar Auschwitz gedeporteerd. In de Barneveld-groep bevonden zich zo'n 100 gedoopte Joden. De reden waarom zij bleven leven, is niet duidelijk.

Tot slot

Opvallend is dat in de negentiende eeuw veel Joodse predikanten niet werkzaam waren binnen de grote Hervormde Kerk, maar voor organisaties en kerken die gericht waren op jodenzending, of verbonden waren aan Afgescheiden gemeenten. Het geestelijk klimaat hier sloot nauw aan bij hun eigen geloofsbeleving en er waren ook meer mogelijkheden.

Uitzonderingen zijn Isaäc da Costa (1786-1860) en Abraham Capadose (1795-1874), maar zij waren betrokken bij de opwekkingsbeweging van het Reveil. Ook in de twintigste eeuw komen we Messiasbelijdende Joden bij de Afgescheidenen tegen.


De meest illustratieve persoon is wel Eliëzer van Praag (1878-1978), die tot de volgelingen van ds. J.P. Paauwe wordt gerekend.

dr. Pieter Siebesma
Verbonden jrg. 64 nr. 4 (nov. 2020)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden