Gezegend met Israël!


Het evangelie is bestemd voor Israël én de volkeren. Als de heilige Geest wordt uitgestort op het Pinksterfeest horen mensen uit allerlei volkeren Jezus’ leerlingen spreken in hun eigen taal. Dat wonder is een teken dat al die volkeren mogen delen in de zegen die God eerst had beloofd aan Abraham en zijn nakomelingen. Wat houdt die zegen in? En waarom is het van belang te beseffen dat we die zegen nog steeds delen mét Israël?


Als Paulus in de brief aan de Romeinen spreekt over de voorrechten van Israël, noemt hij ‘de aanneming tot kinderen’, ‘de heerlijkheid’, ‘de verbonden’, de ‘wetgeving’, ‘de eredienst’, ‘de beloften’ en ‘de vaderen’ aan wie die beloften gegeven zijn (Rom.9:4,5). Alle zegeningen waar de kerk in delen mag, verbinden ons dus met Israël. En het belangrijkste, waar Paulus in de opsomming uit Romeinen 9 mee eindigt is: de Christus. Jezus Christus was een Jood, Hij kwam voort uit Israël, en door Hem is de kerk blijvend met Israël verbonden.

Vanaf het begin

Dat het Gods bedoeling was dat ook heidenen in de zegen van Israël zouden gaan delen, lezen we al helemaal aan het begin in Genesis. Als God Abraham roept om uit zijn land te weg te trekken en te gaan naar het land dat God hem zal wijzen, belooft God hem te zegenen.

God somt een aantal zegeningen op in Genesis 12:1-3: Abraham zal kinderen krijgen en een groot volk worden. God zal hem een land geven om in te wonen. God zal hem beschermen, zodat ieder die het volk van Abraham zal zegenen zelf gezegend zal worden, terwijl ieder die zijn nakomelingen zal vervloeken, zelf vervloekt zal worden. Dat alles komt uit de zegen voort.

Maar het hart van de zegen drukt God uit als Hij onderstreept: ‘Ik zal u en uw nageslacht tot een God zijn’ (Gen. 17:7). God wil bij hen horen en hún God zijn. Dat komt niet omdat Abraham beter is, of omdat het volk dat uit hem voortkomt, het Joodse volk, voortreffelijker zou zijn. De bron van deze zegen ligt niet bij menselijke kwaliteiten, maar alleen in de eenzijdige liefde van God (Deut. 7:7,8).

Dat wordt nog duidelijker, als je Genesis 12 leest in de directe context. In Genesis 11 wordt beschreven hoe mensen een toren bouwen om voor zichzelf een naam te maken en zo naar God te willen opklimmen. Die torenbouw van Babel tekent de Bijbel als een dieptepunt nadat God de mensen geschapen had. Ze willen het leven organiseren zonder God. Daarom grijpt God in en verstrooit hen over de aarde doordat ze elkaar niet meer kunnen verstaan.

Direct daarna kiest God één mens uit, Abraham. Bij hem laat God zien hoe je wél met God, en dus gezegend kunt leven. Dat begint met erkennen dat je als mens niet naar God kunt opklimmen, maar dat Hij naar jou toekomt. Dat laat God bij Abraham zien. Zó wil Hij Abrahams God zijn, uit pure liefde.

De mensen van de torenbouw van Babel wilden zichzelf een naam maken. Maar God draait het om: Hij zal Abrahams naam groot maken. Het enige dat Abraham kan doen is: hier amen op zeggen. En dat doet hij, in geloof en overgave (Gen.15:6). Zo is God Abrahams God en de God van zijn nageslacht geworden. Dat is de inhoud van de zegen, Gods belofte: ‘Ik wil jouw God zijn’.

Opnieuw

Toch onderstreept God vanaf het eerste moment dat Hij met zijn zegen aan Abraham nog steeds alle volkeren op het oog houdt: ‘in u (of: met u) zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden’ (Gen. 12:3). God laat zijn schepselen niet los, ook al verzetten zij zich tegen Hem. Op een bijzondere manier wordt dat zichtbaar op het moment dat deze zegen metterdaad naar alle volken toe gaat, op het Pinksterfeest.

Het wonder dat alle mensen elkaar kunnen verstaan, verwijst naar de geschiedenis van de torenbouw van Babel en is er de omkering van. Zo laat God zien dat Hij vervult wat Hij direct na die torenbouw aan Abraham beloofde: dat de volkeren toch opnieuw kunnen delen in zijn belofte dat God hun God wil zijn.

Dat kan opnieuw alleen omdat God naar óns toegekomen is. Opnieuw is dat de zegen: Hij heeft óns lief en komt naar ons toe, in zijn Zoon, Jezus Christus. Zó wil Hij onze God zijn. Zo mogen heidenen delen in de zegen van Abraham, schrijft Paulus in Galaten 3:8,9; doordat Christus de vloek droeg die wij verdiend hebben. Opnieuw is de bron van Gods zegen zijn eenzijdige liefde.

Niet vergeten

Waarom is het dan nog steeds belangrijk om niet te vergeten dat Gods zegen voor alle mensen begonnen is met zijn zegen aan Abraham en het Joodse volk? Ik stip een paar redenen aan die de Bijbel noemt.

Ten eerste, omdat we zo zicht krijgen op de trouw van God.

Ten tweede omdat gelovigen uit de heidenen op deze manier blijvend beseffen dat het echt genade is dat je God jouw God mag noemen. Het is uit pure liefde dat je delen mag in waar je geen enkel recht op had, schrijft Paulus aan de Efeziërs. Daarom benadrukt hij in die brief telkens dat heidenen mee mogen delen in wat God eerst alleen aan Israël gaf. Gelovigen uit de heidenen worden mede-genoten, mede-leden, mede-burgers, mede-eigenaars (vgl. Ef. 2:19, 3:6). Dat zal je houding stempelen, zowel naar God als naar de eerste burgers en ontvangers van deze zegen, het Joodse volk.

Ten derde: het besef dat God zijn beloften aan Israël niet heeft opgezegd en op zijn manier zal vervullen, maakt dat wij ook voor onszelf hoop mogen hebben op God. Hij laat niet los wat Hij beloofde.

Ten vierde: wie God is, kan je blijvend aflezen aan hoe God met het volk Israël is omgegaan in het Oude Testament, en nog steeds met dat volk omgaat. Voortdurend klinkt het Oude Testament mee in de manier waarop de apostelen spreken over Gods heil. Daarom onderstreept Petrus in Handelingen 3:25 dat het de zegen van Abraham is, waar alle stammen van de aarde mee gezegend worden. We blijven verbonden met de geschiedenis van God met dit volk.

Elkaar tot zegen

Daarom is het een voorrecht dat we als kerken vertegenwoordigd zijn in Israël, waar het Joodse volk in vrijheid woont en willen we luisteren naar de manier waarop Israël nog steeds de Bijbel leest. Dat zal onze beleving van de zegen kunnen verrijken.

Andersom spreken we ook over wat die zegen voor ons betekent, zoals deze in Christus naar ons toekomt, en zal dat ook Israël weer tot zegen zijn. We spreken niet alleen, maar mogen in Israël tevens delen van de zegeningen die wij ontvingen, zodat we samen voor anderen tot zegen kunnen zijn.

Boven alles: wij mogen God samen met Israël prijzen voor zijn zegen. In de gezamenlijke lofprijzing wordt iets zichtbaar van Gods bedoeling: dat Hij zal worden grootgemaakt voor zijn zegen, door Joden en heidenen samen. Dat schrijft Paulus in Romeinen 15:11: ‘verheugt u heidenen, met zijn volk’. Gezegend met Israël mogen we met Israël God zegenen.

Dr. M.C. Mulder is docent Nieuwe Testament en Judaica/Kerk en Israël aan de Theologische Universiteit Apeldoorn en de Christelijke Hogeschool te Ede en wetenschappelijk medewerker bij het Centrum voor Israëlstudies.

dr. Michael Mulder
Verbonden jrg. 65 nr. 3 (sep 2021)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden