Gedoopte Joden - verdachte christenen (I)


... Volgens het aan ons door de inquisiteurs uitgebrachte rapport bestaat er geen twijfel aan dat de omgang van de christenen met de joden, die hen tot hun verdoemde geloof overhalen, de allergrootste schade aanricht. De joden geven zich alle moeite hen en hun kinderen ... over te halen de wet van Mozes te gehoorzamen. Dit alles heeft de ondermijning en vernedering van ons heilige katholieke geloof tot onvermijdelijk gevolg. Wij zijn dan ook tot de overtuiging gekomen dat het krachtigste middel om al deze misstanden op te ruimen, is: iedere omgang van christenen met joden geheel te verbieden, hetgeen alleen door hun uitdrijving (nl. van de joden) uit onze koninkrijken bereikt zou kunnen worden ... Zo bepalen wij hierbij dat alle onder onze heerschappij levende joden zonder onderscheid van geslacht en leeftijd, alsook hun zonen en dochters en hun joodse huisgezinnen, niet later dan eind juli van dit jaar onze koninklijke bezittingen en heerlijkheden moeten verlaten ... Op straffe van vermogensconfiscatie ten gunste van de koninklijke schatkist bepalen wij dienovereenkomstig dat vanaf eind juli niemand binnen ons rijk de moed mag hebben openlijk of in het geheim een jood of jodin toevlucht te bieden ...


Dit zijn enkele citaten uit het (lange) Koninklijk Edict tot uitwijzing en verdrijving der Joden, op 31 maart 1492 uitgevaardigd door het Spaanse koningspaar Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië.

Drie maanden (waaraan later nog twee dagen zijn toegevoegd) krijgen de joden de tijd hun zaken te regelen. Dat kan betekenen: verkoop van hun bezit, maar dat zal hun niet baten, want ze mogen niets van enige waarde meenemen. Het kan ook betekenen: zich laten dopen en zo als nieuwe christenen mogen rekenen op bescherming van de heilige moederkerk.

Op 2 augustus moeten allen, die jood zijn gebleven, Spanje hebben verlaten. 2 augustus - 9 Av: dezelfde datum waarop de joden overal ter wereld de verwoesting van de tempel (in 586 v.C. en 70 na C.) herdenken...

Op die dag is een definitief einde gekomen aan meer dan drie eeuwen zgn. convivencia: het samen-leven van joden, christenen en moslims in Spanje. En ook aan een van de meest bloeiende joodse gemeenschappen in het middeleeuwse Europa. En eigenlijk ook een beetje aan Spanje, op dat moment een toonaangevend land, nu een van de minst ontwikkelde binnen de EEG.

(Hoewel men met een vrij grote mate van zekerheid meent te kunnen aantonen dat er verband is te leggen tussen dit Edict én het op 3 augustus uitzeilen van Columbus - was hij een jood? zocht hij de verloren stammen van Israël? was het hem er om begonnen een paradijs te zoeken voor de verdreven joden? - ga ik hieraan voorbij. Liever vertel ik iets over de positie van de joden in Spanje, over de houding van de kerk en wat zich tussen die twee afspeelde).

Een beetje geschiedenis

Het land dat wij, de overgeblevenen van Israël, in ballingschap bewonen, heet in het Hebreeuws Sefarad (zie Obadja:20), in de taal van zijn Ismaëli­tische bewoners evenwel al-Andalus (= Andalusië). De hoofdstad van het rijk heet Kortuba (= Cordoba) zo schrijft een zekere Chasdai die als lijfarts en minister van handel en financiën verbonden is aan het hof van kalief Abd-al-Rachman (950). Nog altijd worden joden uit Spanje, Portugal, Marokko en omgeving sefardische joden genoemd.


Wellicht hebben al vóór de christelijke jaartelling in Spanje joden gewoond. In Rom. 15:24-28 schrijft Paulus dat hij van plan is zijn volksgenoten in Spanje te bezoeken.

Als in dat land een christelijke kerk is ontstaan, is die niet erg jood-vriendelijk: verschillende synoden doen uitspraken waardoor aanhangers van het verdoemde joodse bijgeloof in hun rechten worden beknot. Er zal een katholiek Spanje moeten bestaan; joden kunnen kiezen tussen doop of (vrijwillige!) deportatie; wanneer een jood met een christen is getrouwd, geldt: doop of echtscheiding; als een lid van de kerk het waagt een jood te beschermen, wordt dat lid bedreigd met de kerkelijke ban, want men moet ieder uit het lichaam van Christus weren die de vijanden van Christus in bescherming neemt...


De Moren, de aanhangers van de islam die uit N.-Afrika komen, worden als zij in 711 Spanje veroveren door de joden begroet en gesteund: ze zien de nieuwe machthebbers als bevrijders uit de verdrukking.

Er breekt dan, zowel voor joden als voor moslims, een bloeiende periode aan. Met name rond Cordoba (de stad der steden) en Toledo (het Jerusalem van het Westen) en Granada (een joodse stad genoemd) ontwikkelt zich een joods-Moorse cultuur, die rijk en hoogstaand genoemd mag worden. Toppunt daarvan is de gouden eeuw, tussen 1100 en 1300.


Allerlei wetenschappen (filosofie, geneeskunde, astrologie, literatuur en bouwkunst) nemen een hoge vlucht. Onder de bijna een half miljoen joden die zich dan in Spanje bevinden, treffen we eminente geleerden aan. Nog altijd zijn bekend en geëerd: Abraham ibn Esra (1150) en rabbi Moses ben Nachman (Nachmanides, 1220); vooral: Jehuda Halevi (1075-1141, arts en geleerde te Toledo, die beschouwd wordt als de belangrijkste joodse dichter uit de middeleeuwen; vooral door zijn Sions-liederen waarvan fragmenten zijn opgenomen in de liturgie voor de 9e Av) en rabbi Moses ben Maimon (1135-1204, Maimonides, bijgenaamd Rambam naar de eerste letters van zijn naam; hij wordt beschouwd als de grootste joodse geleerde van de middeleeuwen, beroemd worden door zijn uitvoerige commentaar op Tora en Talmoed, waaruit nog altijd veel geciteerd wordt; hij werkte als arts van de sultan, eerst in Spanje, later in Marokko en Egypte).


Het tij keert voor de joden wanneer Spanje door katholieke vorsten wordt heroverd op de Moren. Dan moet ook een herkerstening plaatsvinden. Politieke en godsdienstige motieven gaan nu samen. De katholieke koning wil graag een zo groot mogelijk gebied, de katholieke kerk wil ook graag alles en iedereen beheersen. Zo begint de reconquista, de herovering waarbij aanvankelijk dankbaar gebruik gemaakt wordt van de kennis, de positie en de diensten van de joden.

Onderstroom

Met name in de gouden (= 13e eeuw verkeren de joden in Spanje in een bijzondere positie, vooral in de koninkrijken Aragon en Castilië. Het is een normaal verschijnsel dat joden en christenen samen eten; zelfs treden joodse zangers op bij christelijke begrafenissen en zijn joden peetouders als christenen hun kind ten doop houden; wanneer er boetedagen zijn en de kerk een processie organiseert, wordt de stoet geopend met Tora-rollen! Er zijn zelfs koninklijke bevelen uitgevaardigd waarbij de joden verplicht werden de wet van Mozes te onderhouden en de sabbat en hun feesten te vieren. In Barcelona bestaan nauwe kontakten tussen joodse rabbijnen en christelijke theologen. In dit opzicht kan Spanje zelfs een uitzondering genoemd worden in vergelijking met de rest van Europa...


Dat alles neemt niet weg dat aan deze tolerantie ook een kerkelijk-egoïstische smet zat: omdat veel joden inners van belastingen waren en beheerders van kerkelijke goederen, had de kerk hen ook wel nodig voor haar (financieel) voortbestaan. Wellicht is de ruimte die men aan de joden gaf ook een beetje te danken aan de verborgen agenda van de kerk: het zou toch van dankbaarheid getuigen dat de getoonde verdraagzaamheid en de geboden ruimte jegens de joden van hún kant beantwoord zou worden met bekering...


Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor het toenemend antisemitisme in Spanje.


Zo werkt die latente onderstroom: achterdocht, jaloezie, besluiten van concilies, semi-wetenschappelijkheid, theologische vervangingsleer in elkaar gestrengeld een aantal verklaringen van antisemitisme.

Rellen

Vanaf 1390 wordt het volksgevoel van afkeer jegens de joden gekanali­seerd en geïntensiveerd: monniken mogen (!) preken in synagogen, godsdienst­debatten tussen joden en christenen worden gehouden, uiteraard om het gelijk van laatstgenoemden aan te tonen; er worden besluiten genomen om katholieken van joodsen bloede hun bevoorrechte positie te ontnemen. Er breken progroms uit.


Berucht en triest is het gebeuren in Sevilla, 1391: bisschop Martinez draagt zijn priesters op de synagogen, waarin de vijanden van God en van de Kerk hun afgodendiensten houden, met de grond gelijk te maken; en als hij een grote menigte in een preek tegen de joden ophitst, wordt de joodse wijk van Sevilla bestormd: synagoges en bibliotheken worden verbrand, iedere jood wordt voor de keus gesteld: dood op doop. In andere steden gebeurt hetzelfde. Geënt op de Klaagliederen zegt een Spaans-Hebreeuws gedicht daarvan:

In het bijzonder was er groot gejammer en rouw in het rampjaar 5151 (1391), want de gemeente van Sevilla werd verwoest en vele gemeenten in Castilië. En de gemeenten van heel Andalusië, in de Provence drong het kwaad zich op, in Catalonië kwam het tot plunderen en Aragon was een last opgelegd. Juda en volk van Israël, ontloopt de afschuwelijke, kwade neiging, misschien zal God zich erbarmen en u de Verlosser zenden.


Een vijftig jaar later werd in Toledo het Statuut limpieza de sangre (= zuiver­heid van het bloed) opgesteld en uitgegeven. Dat kon dienen als een soort certificaat: een officiële verklaring dat déze katholiek niet door joods bloed was bezoedeld...

Hoe kwam men daartoe?

Conversos

Voornamelijk uit angst, voor een klein deel ook uit onverschilligheid omdat men zich tóch al behoorlijk Spaans en weinig joods voelde, lieten tijdens en na de pogroms veel joden zich dopen: dat was dé mogelijkheid om aan vervolging en dood te ontkomen. Ze zagen de doop als bad tot redding...

Deze gedoopte joden werden conversos genoemd (bekeerden); of ook wel: nieuwe katholieken of nieuwe christenen, waardoor men onderscheid maakte met de oude katholieken: roomsen van niet-joodse afkomst.

Na enige tijd werd aan deze nieuwe generatie gelovigen de naam marranen gegeven. Men neemt aan dat dit woord samenhangt met een oud Spaans woord voor varken: joodse spijswetten verbieden streng het eten van varkensvlees.

Marranen

Deze marranen vormen een soort tussengroep. Er zijn onder hen oprechte christennen; later treffen we b.v. in Antwerpen onder de leidinggevende mannen van het calvinisme mensen aan van marraanse afkomst. Maar er zijn onder hen ook die zich slechts uiterlijk hebben laten dopen, maar die in het geheim hun voorouderlijke joodse godsdienst bleven praktizeren.

Ze zijn een tussengroep in dié zin dat ze door de trouwgebleven joden werden geminacht en gemeden. In plaats van te kiezen voor de heiliging van de Naam en dus martelaar te zijn, hebben ze hun verleden prijs gegeven.

Maar óók een tussengroep in die zin dat ze door het oude katholieke kerkvolk met argusogen werden bekeken: wél gedoopt en daarom ook christen in volle rechten; maar ook écht christen?

En niet alleen van buitenaf worden deze marranen argwanend bekeken: zélf voelen ze zich ook als tussen twee vuren: terwijl ze hun eigen traditie hebben losgelaten (door sommigen van hen gevoeld als verraad), worden ze in hun nieuwe omgeving gekweld door gebrek aan een traditie. Verworpen door hun vroegere broeders, argwanend aanvaard door de nieuwe (slechte joden worden nog slechtere christenen) en innerlijk zich schuldig voelend, zijn ze vervreemd van de synagoge en vreemdeling in de kerk.




Vervolg in het volgende nummer

H. Biesma
Vrede over Israël jrg. 36 nr. 5 (nov. 1992)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel