Het Nieuwe Verbond

Schriftstudie over Jeremia 31:31-34

De belofte

Wanneer het woord ‘verbond’ valt mogen we bedenken: dat is de manier waarop de Heere van oude tijden af omgaat met Zijn volk. Daar schuilt een machtig stuk genade in. Die verbondskinderen zijn namelijk niet alleen kinderen van Abraham; ze zijn in de eerste plaats kinderen van Adam. Dat geldt van Israël én van ons. In dat licht getuigt het verbond van een verrassende toewending van de Heere naar ons toe.

Maar die toewending is niet vrijblijvend. Nee, de Heere richt Zich op het hart en wil beslag leggen op heel het leven van Zijn volk. Jeremia vertolkt dat in zijn profetieën.

Het is een boek waarin we veel oordeelswoorden tegenkomen. Die kwamen uiteraard niet zomaar uit de lucht vallen. Er was reden toe. Gods oordelen zijn altijd rechtvaardig; ze vormen het antwoord op de hardnekkige zonden van Zijn volk.

Maar nu vindt er in het boek Jeremia een wending plaats. De zon van Gods heilstoezegging breekt door de wolken van het gericht heen. Wonderlijk is dat. Naarmate de afval van God steeds sterker wordt en het steeds duidelijker wordt dat er van Israël niets te verwachten valt, verkondigt de profeet des te luider, dat de Héére Zijn verbond niet zal verbreken. Hij kan Zijn volk wel straffen, Hij kan rampen over hen doen komen en hen in ballingschap doen gaan, maar Zijn beloften onvervuld laten - nee, dat kan Hij niet. Zolang het eindgericht niet heeft plaatsgevonden denkt de Heere in Zijn toorn steeds weer aan Zijn ontferming en werkt Hij aan het herstel van Zijn volk.


Maar gaat dat dan altijd zo door? Wordt dat nooit anders? In vers 18 en 19 lezen we dat het volk schuld heeft beleden en berouw heeft getoond. Maar welke garantie is er nu, dat het niet binnen de kortste keren in het oude patroon vervalt; dat het zich weer van de Heere zal afkeren?

Het is een probleem waar de diepgevoelige Jeremia mee geworsteld heeft. Hoe vaak is hij terneergeslagen geweest. Meer dan eens wilde hij het bijltje er bij neergooien, omdat al wat hij zei toch aan dovemansoren gezegd was.

Maar nu komt de oplossing. Jeremia krijgt van de Heere te horen dat er geweldige dingen gaan gebeuren met Israël. Aan de ballingschap zal een einde komen. Ze zullen weer wonen in het land dat de Heere al aan Abraham had toegezegd; de Heere zal hen in dat land plaatsen en dat land bouwen.

Wat nog veel heerlijker is: er zal een grote innerlijke verandering bij het volk plaatsvinden, waardoor het zal gaan leven naar de bedoeling van de Heere, naar de doelstelling van Gods verbond. Het verbond dat de Heere met hen oprichtte, dat dus van één kant komt, zal tweezijdig worden.


Om de rijkdom van die verandering en vernieuwing te laten uitkomen wordt hier het nieuwe verbond tegenover het oude geplaatst.

Dat betekent niet dat er een totaal ander verbond komt. Het verbond van Gods genade is in wezen onveranderlijk. En wat is dat wezenlijke? Dit: ‘... om u te zijn tot een God en uw zaad na u’, en: ‘Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht’ (Gen. 17:7b en 1b).

Maar nu doorloopt dat verbond verschillende fasen, bedelingen. Eén van die fasen is het verbond van God met Israël, zoals dat bij de berg Sinaï werd gesloten. Dat was geen totaal ander verbond dan dat met Abraham; het was er wel een nadere uitwerking en toespitsing van.

Het was een ‘huwelijksverbond’. Toen kondigde de Heere ook de ‘huwelijkswet’ af. Die begon weer met de betuiging van Zijn liefde en trouw: ‘Ik ben de HEERE, uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb’ (Ex. 20:2). En dan volgen al die geboden die niets anders bedoelen dan Israël bewaren bij de ontvangen verlossing. De Heere vraagt van hen dan ook een volkomen toewijding (Ex. 19:5 en 6). Daaruit blijkt wel, dat de Heere Zijn verbond nooit bedoeld heeft louter als een uiterlijke band, of puur als een nationaal verbond. Nee, van meet af heeft Hij Zich gericht op het hárt van Zijn volk; op de gehoorzaamheid aan Hem in het hele bestaan (zie ook Deut. 6:5, Hos. 6:6).

We kunnen dus niet zeggen: het oude verbond, het Sinaïverbond, was alleen maar uitwendig. Het was er evengoed op gericht om het hart op de Heere te betrekken.

Maar wat bleek? Israël verbrak het huwelijksverbond met de Heere. We lezen dat ook in Jer. 31:32: ‘welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE.’

Het blijkt dat wij mensen op zichzelf, zonder een nieuw hart, niet kunnen leven in Gods verbond.


Maar nu die machtige belofte: ‘Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken.’ Dat oude verbond, waarin Gods liefdewet het volk indringend werd voorgehouden, kón het volk zijn bestemming niet doen bereiken. Een nieuwe fase, een nieuwe bedeling is noodzakelijk. De Heere wil die in Zijn genade geven.

‘Ziet, de dagen komen...’ - dat is een algemene profetische aanduiding die betrekking heeft op de Messiaanse heilstijd, dus vanaf de eerste komst van Jezus Christus op aarde.

Het betere

De Bijbel spreekt over een ‘beter’ verbond (zie Hebr. 7:22, 8:6; in dit laatste bijbelgedeelte wordt Jer. 31 geciteerd).

Waarin bestaat dat ‘betere’ van het nieuwe verbond? Wel, de Wet van het oude verbond kon de innerlijke vernieuwing van het volk niet bewerken. De Wet was letterlijk en figuurlijk op afstand van het volk. Ze was ingegraveerd op stenen tafelen. Ze bleef in die zin aan de buitenkant. Er was bij het volk geen hart om die woorden in te drinken. De Wet van God onthult de schuld wel, ze stelt de diagnose van een dodelijke kwaal, maar ze draagt het geneesmiddel niet in zich. Daarom, vanwege die hardheid van het hart bij Israël, wordt de Wet in 2 Cor. 3:7 zelfs genoemd ‘de bediening des doods’. Ook dan, wanneer een mens op eigen kracht probeert om zich krampachtig aan de Wet te houden.

Nu klinkt hier de belofte van het nieuwe, betere verbond: Gods Wet niet meer louter aan de buitenkant, maar in het binnenste, in het centrum van Israëls leven, als middelpunt van heel hun denken. ‘Ik zal die in (letterlijk: op) hun harten schrijven.’

In het boek Deuteronomium komen we meer dan eens de uitdrukking tegen dat de Heere Zijn Wet ‘voor hun aangezicht’ gaf. Dus de Wet bleef buiten hen; ze zagen die om zo te zeggen vóór zich, maar hadden haar niet in zich. Nu wordt het: ‘Mijn Wet in uw binnenste’; niet langer op stenen tafelen geschreven, maar op uw hart.


Een belofte in de eerste plaats voor Israël. Een belofte die door de Persoon en het werk van de Heere Jezus Christus ook tot vervulling komt in de eerste plaats voor Israël. We zien er al heel wat van op Pinksteren. Die Joodse mannen die daar staan en spreken - wat zijn dat anders dan mensen die de Wet van God op het hart dragen en in hun binnenste. De vrucht van de Geest is liefde - en is dat niet de vervulling (niet de vervanging!) van de Wet? (Rom. 13:8).

Zo is de Heere doorgegaan en zo gáát Hij nog door, door de eeuwen heen om deze belofte te vervullen voor Israël. Steeds wanneer er iemand van dit ‘oude verbondsvolk’ tot bekering komt en zich overgeeft aan Jezus Christus, komt deze belofte tot aanvankelijke vervulling.

Wat Israël nodig heeft kunnen wij niet missen.

Sinds Pinksteren zijn de grenzen van Gods verbond wijder geworden: ook de volken worden bij Gods heil betrokken. De toezegging uit Jeremia 31 komt zo ook tot de gelovigen uit de heidenen en hun kinderen. En door het werk van de Pinkstergeest realiseren deze woorden zich in veel meer mensen dan voorheen. Dat behoort tot het ‘betere’ van het nieuwe verbond. Wat onder het oude verbond in beperkte mate plaats vond, is nu veel overvloediger - dankzij het volbrachte werk van Christus.

En tot Zijn werk behoort ook, dat Hij de zijnen vernieuwt naar Zijn beeld. Hoe was het bij Hem? Hij droeg de Wet ‘in het midden van Zijn ingewand’ (Ps. 40). Dat beeld zullen ook de zijnen gaan vertonen. Het is dus niet zo dat Jezus de Wet heeft afgeschaft. Dat te zeggen is niet alleen anti-joods; het is ook anti-christelijk.

Deze belofte stelt het omgekeerde in het vooruitzicht. Juist omdat Gods Wet heilig en rechtvaardig en goed is gaat de Heere die in het hart van Zijn volk schrijven. De Heilige Geest gaat zorgen voor een innerlijke aansluiting op de Wet. Dan ga je Ps. 119 opnieuw zingen vanuit Christus: de vreugde der Wet.

Zo komt ook de oorspronkelijke verbondsbelofte, die we letterlijk van Genesis tot en met Openbaring in de Bijbel tegenkomen, tot haar bestemming (vers 33b).


‘En zij zullen niet meer tot elkaar zeggen: Ken de Heere. Want zij zullen Mij allen kennen van hun kleinste af tot hun grootste toe.’ De Heilige Geest bewerkt ervaringskennis bij mensen van allerlei slag en stand. Een kennen van de Heere met het hart; een intiem kennen van Hem door de liefde, in het aangezicht van Jezus Christus (Joh. 17:3, 2 Cor. 4:6).

De rijkdom van het nieuwe verbond is dat elke gelovige gezalfd wordt met de Heilige Geest, Die de rijkdommen van Christus uitdeelt.

De basis

In vers 34b lezen we wat de basis voor deze heilsbeloften is: ‘want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonden niet meer gedenken.’ Daarom kan de Heere dat nieuwe, betere en meerdere van dit nieuwe verbond werkelijkheid laten worden. De blokkade tussen Hem en Zijn volk wordt opgeruimd: de zonde. Wij komen daar nooit aan toe. We vertillen ons eraan.

Het is Gods genade dat Hij dat Zelf doet voor een ieder die gelooft, Jood en heiden. Die gelooft in... Jezus Christus. De Heiland Zelf greep terug op de woorden van Jeremia 31 toen Hij het Avondmaal instelde. ‘Deze drinkbeker is het nieuwe testament in Mijn bloed, dat voor u gegeven wordt.’ Dat is de basis voor het nieuwe verbond: de vergeving van de zonden in het bloed van Christus. Zo heeft Hij dat nieuwe verbond bevestigd, van kracht doen worden.

Nu is er voor Israël en voor ons een geopende toegang tot Gods genadetroon. Langs deze weg alleen, door het geloof. Geen aparte weg voor de jood en een aparte weg voor de heiden, maar één weg: Jezus Christus.


De belofte in het nieuwe verbond is rijker, de roeping krachtiger, maar ook: de verantwoordelijkheid zwaarder.

De brief aan de Hebreeën laat als in één greep deze drie aspecten zien, in hoofdstuk 10.

Vers 19 en 22: ‘Daar wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus...’ (belofte), ‘zo laat ons toegaan...’ (roeping).

En dan vers 28 en 29: ‘Als iemand de wet van Mozes heeft teniet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid, onder twee of drie getuigen. Hoeveel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden die de Zoon van God vertreden heeft en het bloed van het testament onrein geacht heeft en de Geest der genade smaadheid heeft aangedaan?’ (verantwoordelijkheid).

ds. Peter Buijs
Vrede over Israël jrg. 48 nr. 3 (mei 2004)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel