ISRAËL UNIEK1 (2)

- waarom Israël (niet) bijzonder is -

deel 1 is gepubliceerd in Vrede over Israël jrg. 58 nr. 1

Eerstelingen

Velen in Israël zijn al opgestaan tot dat nieuwe leven. Laten we niet vergeten: de kerk (van Christus) is ontstaan in Israël en heeft aanvankelijk alleen uit Joden bestaan. En de stroom van de Geest die op Pinksteren begon onder het Joodse volk met de erkenning dat Jezus (Jeshua) de Messias is, gaat door tot de dag van vandaag, al is deze bij tijden wel erg smal en is het totale aantal (Jezus als de) Messiasbelijdende Joden in onze tijd nog gering.

Volgens Paulus, althans zo versta ik hem, zijn deze weinigen niet alleen exemplarisch voor de ongelovige massa van Israël, maar heiligen zij deze ook.2 Dit is een uiterst belangrijk gegeven. ‘Eerstelingen’ zijn zij, van de grote oogst die er aankomt. Maar ook de Jood die niet in Jezus als de Messias gelooft, is een geheiligd mens! In dit verband schrijft Paulus: ‘En als de eerstelingen - wat naar mijn overtuiging gelezen moet worden als: degenen onder Israël die als eerste Jezus als de Messias belijden - heilig zijn, dan het deeg ook, en als de wortel heilig is, dan de takken ook’ (Rom. 11:16). Messiasbelijdende Joden vormen zo met hun belijdenis dat Jezus de Christus is, mede het wortelstelsel dat de hele olijfboom draagt! Want: ‘U draagt de wortel niet, maar de wortel u.’

Verbond als basis

Wat wordt er nu precies met die wortel bedoeld? Dat is nog niet zo eenvoudig. Wie die wortel zonder meer op Israël betrekt als etnische entiteit loopt naar mijn mening vroeg of laat vast met andere gegevens uit de Schrift. Het komt mij namelijk als on-Bijbels voor, dat God zijn rijk bouwt op mensen, al vormen zij het uitverkoren volk.3

De wortel waar Paulus over schrijft acht ik daarom geen metafoor te zijn voor het volk van God, maar voor het verbond van God met zijn volk. In het vervolg van dit hoofdstuk worden immers de genadegaven van God en zijn roeping - beiden inherent aan het verbond met Abraham - genoemd en geroemd als basis van het bestaan van Israël. De wortel is dus alles wat God aan Abraham heeft beloofd in het kader van het verbond. Door die wortel wordt Israël gedragen, evenals allen die - verbonden met Israël - de God van Israël en zijn Messias belijden. De wortel draagt u!

Anders gezegd: “Zonder Israël geen kerk.”4

Dit is naar mijn overtuiging een ‘theological principal’ van de eerste orde; een Bijbels basisprincipe dat geen ruimte laat voor enig superioriteitsgevoel onder christenen.5 Dat die wortel niet los te denken is van de Messias Jezus of - zoals wel beweerd wordt, de Messias zelf is, lijkt mij op grond van een breder theologisch verstaan van de Schrift, een aannemelijke gedachte. Uit Romeinen 11 valt dit echter niet zonder meer op te maken.

U, zo zegt Paulus, bent als takken die zijn afgehouwen van een wilde olijfboom en ingeënt in de goede olijfboom. Verheft u dan niet boven de natuurlijke takken van de olijfboom, die (tijdelijk) zijn afgehouwen. Anders gezegd: verheft u als gelovigen uit de heidenen niet boven een Jood die Jezus nog niet als de Messias belijdt. ‘Heb geen hoge dunk van uzelf, maar vrees’ (vs. 20).

Wij zijn als heidenchristenen van huis uit ‘mensen van de Edda’ niet ‘mensen van de Thora’ (Miskotte).6 Israël is uniek!

Oud en nieuw verbond

Nadenkend over het verbond van God als basis voor Gods blijvende bemoeienis met Israël, is het van belang dat we ons realiseren dat het hier gaat over het verbond met Abraham. Zij die op grond van 2 Korintiërs 3 en Hebreeën 8 menen te kunnen stellen dat het oude verbond heeft afgedaan en dus voor Israël geen specifieke belofte meer zijn met betrekking tot de bekering (Jer. 31), gaan voorbij aan een nauwkeurige exegese van deze Bijbelgedeelten. Dr. M.J. Paul heeft in een publicatie van het Centrum voor Israël studies, die verscheen als reactie op het rapport Israël, volk land en staat, naar mijn mening overtuigend aangetoond dat het in 2 Korintiërs 3 en in Hebreeën 8 gaat om het Sinaï-verbond oftewel het zogenaamde Mozaïsche verbond. Dat verbond is verouderd. Een nieuw verbond heeft daarvoor plaats gemaakt, namelijk het verbond waarvan Christus de Middelaar is. De offerdienst is voorbij, nu Christus eens en voor goed het offer gebracht heeft van Zijn eigen leven. Daarmee is ook duidelijk dat het hier niet over het gehele Oude Testament gaat. Zo blijft het verbond met Abraham dus voor Israël van kracht. Paul citeert in zijn eerder genoemde bijdrage de Messias­belijdende Jood A. Saphir (1831-1891), die in zijn boek Een Hebreër over de brief aan de Hebreeën het volgende schrijft:

“Niemand kan dit deel der profetie (Jeremia 30 tot 33) lezen en de geringste twijfel koesteren, dat letterlijk Israël het zaad van Abraham en hun herstel in hun eigen land het onderwerp vormt van deze Goddelijke belofte”

en

“De wet van Mozes, het oude verbond, was de verdwijning nabij. Maar de Messiaanse beloften waren nimmer met deze bedeling in verband gebracht. Zij waren gegrond in de belofte aan Abraham en vervuld in het verbond der genade.”7

De miskenning van de gave van het verbond in de Messias heeft de bijzondere verhouding tussen God en Zijn volk dus niet opgeheven. God laat Zijn volk niet los, ook al keren zij Hem de rug toe. Dit is je reinste genade! Jakob (Israël) blijft zonder meer Gods eerste keus. Zo komt ook Gods gerechtigheid tot uitdrukking, doordat Hij Zijn beloften nakomt (Rom. 9:13-14). Niet op grond van de ‘werken’, maar omdat God de Roepende is. Alle roem van mensenkant (ook van Israël) is hier uitgesloten. God alleen komt hiervoor eer toe!

De (tijdelijke) verwerping van Israël is dus een intermezzo, een ‘tussenspel’, waarin de heidenen de tijd krijgen om zich te bekeren. Het gaat God uiteindelijk om de uitvoering van Zijn totale plan, waartoe ook de bekering van Israël behoort.

Heel Israël

Het is in dit verband van belang, dat we proberen antwoord te geven op de vraag wat Paulus bedoelt als hij schrijft: ‘En zo zal heel Israël zalig worden’ (Rom. 11:26). Het woordje ‘zo’ moet o.i. in verband gebracht worden met het vorige vers. Heidenen zijn tegen nature in de tamme olijfboom als wilde takken geënt. Maar ook de natuurlijke (edele) takken worden geënt. God zal Zijn eigen volk weer op zijn eigen stam enten. Als de volheid der heidenen zal zijn ingegaan. “Volheid” duidt niet alleen op een groot getal, maar vooral ook op het tot zijn bestemming komen van Gods raad met betrekking tot de volkeren. “Volheid der heidenen” betekent dus niet alle heidenen, hoofd voor hoofd, maar: de volle oogst van het heidendom. “Zo zal geheel Israël zalig worden”. Dat is: op deze manier! Langs deze weg. Nadat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan. Daar zit ook een soort tijdsbepaling in: dán, als dat voorgaande gebeurd is, zal geheel Israël zalig worden.

Het gaat hier intussen over hetzelfde Israël als in de voorgaande verzen: het volk dat uit Abraham is voortgekomen, en niet een soort ‘geestelijk’ Israël (Joden en heidenen bij elkaar). ‘Heel Israël’, zegt Paulus. Deze uitdrukking loopt parallel met de volheid der heidenen. Het gaat hier dus om de ‘volle oogst’, maar dan nu van Israël. Dat zijn er overigens “niet enige weinigen, maar een zeer grote menigte en gelijk als de ganse Joodse natie!” zo leggen de kanttekenaren van de Statenvertaling deze woorden op verrassende wijze uit. De achterstand wordt dus ingehaald.

‘De rest’

Het ‘getal’ dat uit Israël alsnog tot het nieuwe volk van God wordt toegebracht, heet het “overblijfsel overeenkomstig de verkiezing der genade” (Rom. 11:5). Het woord ‘overblijfsel’ zou de indruk kunnen geven dat hier een tegenstelling ligt met het woord ‘geheel’, maar in het ‘overblijfsel’ is het geheel vertegenwoordigd. In principe gaat het om het volk in zijn totale volksbestaan.8 God heeft immers met het hele volk Zijn verbond gesloten! Israël is als vólk verbonden mét en geborgen in de Naam van de Eeuwige, hetgeen niets af doet van de noodzaak van persoonlijke bekering (vgl.1 Kor. 10)! Er komt een geestelijke vernieuwing die geheel Israël als volk zal raken. Dat is een verrassing van de eerste orde. Want je zou denken er komt niets meer van terecht. Maar zie: ‘de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk’ (vs. 29).

Vanuit het geheel van de Schrift mogen we stellen, dat die bekering een innerlijke verandering betekent. Het herstel van Israël kan alleen plaats vinden op de wijze van vernieuwing van het hart; door het herkennen en erkennen van Jezus Christus, de eeuwige Zoon van David, de Messias Israëls.

Geheimenis

Hoe dat in zijn werk zal gaan en wanneer is het ‘geheim(enis)’ van God. In de loop van de tijd zijn hier allerlei speculaties over gedaan. Het is echter een zaak van geloof, dat niet rekent, maar verwacht. Op Gods tijd wordt de laatste verborgen­heid volkomen geopenbaard. Wij laten deze ‘onmogelijke mogelijkheid’ in Gods hand. Door Zijn Geest zal het geschieden (Zach. 4:6). Dan zal de verharding van Israël eindigen. Israël zal de Heere tot een volk zijn en Hij zal hun tot een God zijn. Dan zullen de heidenen weten Wie de God van Israël is, Die Zijn volk heiligt (Ezech. 37:27-28).

Hij zal in het laatste der dagen de ogen van de kinderen Israëls openen voor de schoonheid van Jezus. Het deksel dat op hun hart ligt bij het lezen van het Oude Testament, waarin hun de woorden Gods zijn toevertrouwd, zal weggenomen worden (2 Kor. 3:14-16, Rom. 3:2; 11:25) en zij zullen Hem aanschouwen, die zij doorstoken hebben (Zach. 12:10; 13:1). Dit gebeuren zou plaats kunnen hebben vlak voor de wederkomst van Christus. Het zal in elk geval een dag van grote blijdschap zijn. De Verlosser zal uit Sion komen en zal alle goddeloosheden van Jakob afwenden (Rom. 11:26). De ‘oudste zoon’ komt binnen en viert het feest met de jongste in herstelde gemeenschap met de Vader. De Jood doet zijn naam weer eer aan: hij wordt weer ‘God-lover’ in de diepste zin van het woord!

Landbelofte

Een heikel punt is de landbelofte. Al te gemakkelijk is door ‘Israëlvrienden’ en ook door mensen in Israël zelf het ‘beloofde land’ (Kanaän) als een vanzelfsprekend bezit beschouwd. In het Oude Testament komen wij herhaaldelijk tegen dat die belofte conditioneel is. Israël kan het land kwijtraken als het niet gehoorzaam leeft naar Gods geboden. Ongehoorzaamheid leidt tot de dood of zelfs ‘uitspuwing door het land’, schrijft drs. C.J. Rodenburg.9 We moeten voorzichtig zijn met verzelfstandiging van uitdrukkingen als ‘Heilig(e) Land’. Het land is en blijft een genadegeschenk van God en is als zodanig niet minder maar ook niet meer dan een teken van Gods verkiezing en concretisering van het heil. Heiligheid is geen bezit, heiligheid kan slechts worden nagestreefd (vgl. o.a. Jeremia 2:7).10

Echter M. J. Paul wijst er in zijn eerder genoemde publicatie mijns inziens terecht op dat de landbelofte aan Abraham ‘een onlosmakelijk (cursief A.V.) aspect is van de verkiezing van Israël’.11 Daarmee lijkt hij in dit opzicht iets verder te gaan dan de stelling, dat het land een téken is van de verkiezing van Israël. Als onderbouwing van deze gedachte, die naar mijn mening cruciaal is in de huidige discussie met betrekking tot het land Israël (‘Palestina’), wijst Paul op enkele Schriftgedeelten uit het Nieuwe Testament (Luk. 21:24; Matteüs 2:19-21; 5:5; 10:5-6 en Handelingen 1:8), waaruit je zou kunnen opmaken dat het land een blijvende betekenis heeft. De verdrijving of verstrooiing van Israël is zo gezien een tijdelijke zaak.

Staat Israël

Van belang in dezen is dat wij onderscheid maken tussen ‘het land’ als een bijbels-theologisch geladen begrip en ‘de staat’ als politieke aanduiding. Dat bij een volk met een land ook een staat hoort, hebben de leden van de Nationale Raad van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, op 29 november 1947 in vergadering bijeen, goed begrepen. Ook hebben zij toen het zogenaamde Palestijnse vraagstuk proberen op te lossen met de formulering van een plan voor de verdeling van Palestina in een joodse en een Arabische staat. Dit plan is destijds door de Joden aanvaard, maar door de Arabische leiders verworpen.12 Het is van groot belang dit ons te blijven realiseren. Vanzelfsprekend heeft ook het Palestijnse volk, hoe dat ook gedefinieerd wordt, recht op een plaats (land) om in vrede te wonen. Maar dan moet men niet Israël een volkenrechtelijk toegewezen stuk land ontzeggen. In een artikel ‘Het land, dat Ik u wijzen zal’ zegt dr. S. Gerssen het zo - en ik citeer met instemming:

“We zeggen wel dat de landbelofte geworteld is in de trouw van God jegens Zijn volk. We zeggen niet, dat daarmee aan de staat Israël en zijn politiek een Goddelijk aureool is toegekend. Daarvoor is het begrip ‘het beloofde land’ veel te kritisch geladen.”13

Of ook aan het aardse Jeruzalem daarin een speciale rol moet worden toegekend en zo ja welke, is voor zover ik kan zien, niet zonder meer uit het Nieuwe Testament af te leiden. Wel heeft Jeruzalem evenals het land, een speciale betekenis in de heilsgeschiedenis. Het religieus zionisme ziet in Jeruzalem de stad, als symbool van het land, waar de volken in vrede zullen wonen in de toekomst van de Messias.14

Concluderend stel ik: apodictische uitspraken, zowel met betrekking tot de staat Israël - met zijn grenzen -, als tot de hoofdstad daarvan, moeten naar mijn mening in de theologische doordenking van de plaats van Israël in de Bijbel en de tijd daarna, vermeden worden.15

Tenslotte

Graag besluit ik mijn bijdrage met een woord van Dr. Michel Mulder, directeur van Centrum voor Israëlstudies, opgetekend in gesprek met dr. Paas sr.:

Gods blijvende trouw aan dit volk, met alle verwondering, verbazing en verwachting die daar achter zit, is altijd het uitgangspunt van het Centrum voor Israëlstudies geweest.



Noten
1 Deze ‘digitale bijdrage’ is de uitgewerkte versie van de lezing zoals deze op 4 oktober 2013 in Kampen door Ds. A. Visser is gehouden.
2 Zie Rom. 11:16
3 Vgl. voornoemde publicatie in Theologia Reformata.
4 Titel informatiefolder Centrum Voor Israëlstudies (CIS)
5 Vgl. http://www.kerkenisrael.nl/voi/voi41-1d.php.
6 Vgl. Dr. H. Vreekamp in Kontekstueel, 15e Jaargang nr. 6, juli 2001, pag. 9: “Het christendom is geen nieuwe godsdienst naast of na de godsdienst van Israël. Alleen in het geval dat het Nieuwe Testament werkelijk los verkrijgbaar zou zijn, alleen wanneer Christus ook los van Israël gekend zou kunnen worden, zouden we mogen spreken van een nieuwe religie”.
7 M.J. Paul, ‘Enige bijbels-theologische aandachtspunten bij de Handreiking’ in Israël, volk land en staat, terugblik en perspectief, Zoetermeer 2005, pag. 139
8 Vgl. E.F. Vergunst, Huisgenoten Gods, p.58v.
9 Leviticus 18:25,29 en 20:22. Zie ook de bijdrage van C.J. Rodenburg in Wees Heilig, Joden en christenen luisteren naar Leviticus 19, Zoetermeer 2009, pag. 68-85. Hij concludeert op grond van onderzoek van verscheidene visies die er ook in de Joodse traditie hieromtrent bestaan: “We moeten vaststellen dat dé Joodse visie op de heiligheid van het land niet bestaat en dat deze al helemaal niet in enkele zinnen kan worden geschetst. Als dat toch gebeurt, in positieve of negatieve zin, dan zegt dat waarschijnlijk meer over de agenda van spreker of schrijver, dan over het Jodendom zelf” (p. 85.)
10Ultimately: nothing is holy in the world (...) only the name of God is holy (...) and every sanctity stems from a commandment of the Creator”, Y. Leibowitz, Zeven jaren gesprekken over de parasja van de week, z.p. 2004 (Hebreeuws), 507, geciteerd door J.C. Rodenburg a.w. p. 83
11 M.J. Paul, a.w., p. 130
12 Ibidem, p. 91
13 S. Gerssen in Zicht op Israel, deel 1, 1983, p. 89.
14 Vgl. J. van der Graaf in Israel, vraag en teken, 2e druk, z.j., “Israël, land, volk, staat”, p. 88. Zie ook S. Gerssen, Modern zionisme en christelijke theologie, Kampen, 1978.
15 Vgl. C.J. Rodenburg in Meervoudig verbonden. Nieuwe perspectieven op vragen rond kerk, Israël en Palestijnen, Zoetermeer, 2012. In ‘enkele kanttekeningen’ tijdens de presentatie van deze uitgave op 1 november in de Thomaskerk te Amsterdam merkte dr. ir. J. van der Graaf op: “Israël valt naar mijn oordeel op grond van de Thora in hoge mate aan te spreken op recht en gerechtigheid jegens de Palestijnen. En de kerk zal opkomen voor dat bijbelse recht, waar dan ook. Dat geldt toch echter voor veel plekken op de wereld?” Hij vroeg zich echter af met betrekking tot de titel van de onderhavige publicatie: “ligt de verbondenheid met het Palestijnse volk op hetzelfde vlak als ‘de onopgeefbare verbondenheid’ van de kerk met Israël? De titel van de bundel acht ik dan ook verhullend. Meervoudig verbonden? Moet dat niet zijn ‘ongelijksoortig verbonden’?”

ds. Aalt Visser
Vrede over Israël jrg. 58 nr. 2 (apr. 2014)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel