Bezinning
In punt 4 van ons rapport aan de GS van 2004 hebben we een overzicht gegeven van onze bezinning op ons beleid. Uw goedkeuring hiervan gaf ons de moed en de ruimte daarmee verder te gaan. Omdat de GS ons geen concrete studieopdracht meegaf, meenden wij de vrijheid te kunnen nemen voor de komende drie jaar zelf een onderwerp te kiezen.
Als uitgangspunt daarvoor zijn we begonnen met het ordenen van de in punt 4.4. genoemde ‘nota’, waaruit u een bloemlezing ontving. Op onze eerste jaarlijkse bezinningsdag na 2004 hebben we in de veelheid van onderwerpen enige (rang)orde aangebracht om zo te komen tot het stellen van prioriteiten. De voorkeur werd gegeven aan het gaan bestuderen van de vraag: Hoe beschouwen en lezen we het Oude Testament? Dat is – niet ten onrechte – in de loop van de geschiedenis door de kerk gelezen als gericht op (de komst) van de beloofde Messias. Maar – en zo is dat ook in de loop van de geschiedenis gebleken – daarbij is ‘Israël’ wel eens uit het oog verloren. Zo werden bv. de heilsprofetieën vaak uitgelegd als geheel of gedeeltelijk vervuld in de christelijke gemeente. Na de sjoa en de stichting van de staat Israël is daar verandering in gekomen. Deze verandering heeft ook een zekere verlegenheid met zich meegebracht: had de kerk het O.T. wel goed gelezen?
Van de vele vragen die in verband hiermee in onze voortgezette bezinning aan de orde kwamen noemen we u enkele in willekeurige volgorde:
- hoe lezen de Joden zelf hun Tenach en welke betekenis heeft dat voor de kerk?
- hoe komt in de evangeliën en de brieven van het N.T. het O.T. ter sprake? Op welke wijze en met welke bedoeling wordt het O.T. geciteerd?
- mogen we zeggen – en zo ja, op basis waarvan – dat het O.T. ‘vol van en vervuld in Christus’ is en wat is dan nog de ‘waarde’ van het O.T.?
- hoe gaat de kerk om met de beloften en profetieën die in eerste instantie aan Israël geadresseerd zijn en waarop berust de overtuiging dat die (ook) zijn overgegaan op de kerk?
- wat is de relatie, c.q. het onderscheid, tussen belofte en profetie? Mag binnen de beloften onderscheid worden gemaakt tussen ‘centrum’ en ‘periferie’, tussen ‘aards’ en ‘geestelijk’, en wat is het criterium daarvoor?
- is vanuit het O.T. te zeggen dat Israël een ‘eeuwig recht’ op het beloofde land heeft en dat Israël als staat mag rekenen op een eigen toekomst in dat land?
Bij de besprekingen daarover viel, wat kort geformuleerd, de uitdrukking: ‘diefstal of erfenis’. Het gaat dan over het spanningsveld van het joodse en christelijke lezen van het Oude Testament. Wij zien als de diepste rijkdom van het O.T. dat het heenwijst naar Christus, maar dat zien de joden vaak als diefstal. Aan de andere kant mogen wij beseffen, dat de Heere God de Tenach niet van Israël heeft afgenomen om deze aan de kerk te geven. Israël blijft de eerste ontvanger en wij mogen openstaan voor wat het als eerste ‘lezer’ ontvangen heeft.
Een eerste bespreking van deze materie heeft plaatsgevonden op onze bezinningsbijeenkomst in 2006: met inleidingen van christelijke en joodse zijde hebben we ons verdiept in het lezen van Psalm 22. In ‘Vrede over Israël’(2006) zijn deze inleidingen gepubliceerd. Op onze bezinningsdag in 2007 kregen we er wat inzicht in hoe ‘patres’ (kerkvaders) en enkele broeders uit de tijd van de Nadere Reformatie het O.T. lazen.
We ervaren het gekozen onderwerp als boeiend en breed. Gepoogd is iets van onze bezinning door te geven via de Schriftstudies in Vrede over Israël. We beseffen dat we met dit alles nog maar aan een begin staan en graag willen we dit voortzetten. Dat we daarbij gehinderd worden door gebrek aan tijd en menskracht is iets waarmee we misschien moeten leren leven...
Het is een gelukkige bijkomstigheid dat dit onderwerp voor een deel samenvalt met de studie-opdracht waarmee onze Israëlconsulent, drs. C.J. Rodenburg, zich heeft beziggehouden, namelijk: de Schriften lezen door joodse ogen. Een deelresultaat daarvan – over de verzoening – is door hem ingeleid op een studiebijeenkomst van het CIS; hij heeft daarover ook gepubliceerd in Vrede over Israël en in De Wekker.
Voor onze dienst aan Israël en de kerk achten we het van groot belang dat we in staat mogen zijn enige aspecten van dit onderwerp verder uit te diepen.