Een heiden in Israël
Volgens het jodendom is de populatie op onze aardbodem bijzonder overzichtelijk: je hebt Joden en heidenen (‘gojim’). Heeft u geen Joods bloed? Verbeeldt u zich dan maar niets.
Het gebeurde niet zo lang geleden. Een van onze kinderen was met zijn step gevallen en liet van zich horen. Een voorbijganger ontfermde zich over onze jongste zoon en keek ondertussen om zich heen of hij een bekende van het kind kon ontwaren. Terwijl mijn vrouw toesnelde, klonk vanaf het balkon van een naburige woning een schreeuw: ‘Dat is een kind van die ‘gojim’ uit Holland.’
Ja u leest het goed: al stroom je over van liefde voor het Joodse volk, woon je in een door en door Joodse wijk en ga je naar dezelfde supermarkt, je blijft als niet-Jood een heiden. Mooier kan ik het niet maken.
Waar komt deze uitgesproken tegenstelling (dualisme) vandaan? Eerder dit jaar woonde ik een lezing bij van prof. Ishay Rosen-Zvi. Hij is als Talmoeddeskundige verbonden aan Tel-Aviv University en deed onderzoek naar de herkomst en betekenisontwikkeling van het woord ‘goj’ in de Joodse theologie.
Het gros van de aanwezigen in de zaal viel onder de noemer ‘heiden’. We voelden ons dan ook gestreeld toen prof. Rosen-Zvi zich tijdens de lezing min of meer verontschuldigde voor de zwart-wit benadering van de mensheid binnen het Jodendom. Totdat de bron van deze ‘discriminatie’ openbaar werd...
Onderzoek
Het leek een van de onbetwiste Joods-theologische ankerpunten te zijn: het onderscheid Jood-heiden. Rosen-Zvi durfde dit uitgangspunt echter te betwijfelen en ging op onderzoek uit. De resultaten van zijn studiezin zijn inzichtgevend.
In de bekroonde studie Goy: Israel’s Multiple Others and the Birth of the Gentile (Oxford, 2018) laat Rosen-Zvi zien dat het woord ‘goj’ in het Oude Testament nog vrij algemeen wordt gebruikt, vaak in de algemene betekenis van ‘natie’ of ‘volk’. Van enig dualisme is nog geen sprake. Zelfs het Joodse volk wordt een ‘heilige goj’ genoemd (Ex. 19:6). Verder wordt het woord niet toegepast op een individu.
Versmalling
Dit oorspronkelijk veelkleurige spoor vernauwt zich echter in de loop van de geschiedenis. Bij de latere profeten en ook in geschriften uit de intertestamentaire periode stuit je, volgens Rosen-Zvi, op voorzichtige aanzetten voor een striktere dualistische benadering. ‘Goj’ krijgt daarbij steeds vaker de betekenis van ‘niet-jood’ of ‘heiden’.
Dit dualisme is niet altijd even strelend voor heidenen. ‘Gojim’ staan in die tijd vaak symbool voor gewelddadigheid, grofheid en goddeloosheid. Kortom, voor alles wat een Jood niet zou moeten zijn.
De tegenstelling Jood-heiden is door het rabbinale Jodendom verder ingekleurd. In de Talmoed tref je zelfs een gebed aan waar de Almachtig gedankt wordt voor het feit dat men geen heiden is: ‘Gezegend bent U, Eeuwige, onze God, Die mij niet geschapen heeft als een heiden’ (Tosefta Berakhot 6:18). Dit gebed wordt door veel orthodoxe Joden dagelijks gebeden. Ruimdenkendere Joden hebben aan het gebed — soms onder druk van christenen — een positieve draai gegeven. Zij danken God voor het feit dat Hij hen geschapen heeft als een Jood.
Paulus
Welke ontwikkelingen, zo vroeg prof. Rosen-Zvi zich af, hebben eraan bijgedragen dat de veelkleurigheid en openheid uit de Tenach is verworden tot het huidige dualisme?
Het antwoord op deze vraag vond de hoogleraar onder andere in, jawel, het Nieuwe Testament. Stellig betoogt hij dat de apostel Paulus een stevige impuls heeft gegeven aan het dualistische spreken over Jood en/of heiden. Slechts een enkele keer zou het Griekse woord voor ‘goj’, ‘ethnê’, in zijn brieven algemeen vertaald kunnen worden met ‘natie’ of ‘volk’ (Rom. 1:5 en 16:4). In veruit de meeste gevallen onderstreept de apostel met het woord ‘goj’ echter het onderscheid tussen Jood en heiden.
Rosen-Zvi gaat in op het motief dat Paulus hiervoor gehad zou kunnen hebben. Hij wijst erop dat er door het missionaire werk van Paulus een groeiende groep niet-Joden tot geloof kwam. Zij waren geen Jood en hoefden ook geen Jood te worden. Ondertussen waren ze wel onderscheiden van hun niet-gelovige volksgenoten, bijvoorbeeld Syriërs, Romeinen of Macedoniërs.
Om deze nieuwe groep gelovigen afkomstig uit verschillende volken als geheel te kunnen aanspreken, gebruikt Paulus de categorie ‘goj’. Een ‘goj’ is bij Paulus, volgens Rosen-Zvi, een niet-Joodse gelovige in Jezus uit de volken.
De specifieke betekenis die Paulus geeft aan het woord ‘heiden’ is door het Jodendom niet overgenomen. Het vormde volgens Rosen-Zvi wel een extra aanzet voor het handzame dualisme Jood-heiden. Daarbij kreeg ‘heiden’ binnen het rabbinale jodendom de betekenis van ‘niet-jood’, ongeacht diens verdere unieke identiteit.
Buurman
De uitkomst van het onderzoek van Rosen-Zvi is inzichtgevend. Immers, ook door christelijke theologen wordt het onderscheid Jood-heiden vaak beschouwd als een gegeven.
Het onderzoekt roept echter ook vragen op: Geeft Rosen-Zvi Paulus niet te veel eer? De openheid van het jodendom ten opzichte van het christendom is traditioneel gering. Waarom zouden rabbijnen een dergelijk fundamenteel begrippenpaar ‘lenen’ van een in hun ogen afvallige? En hoe overtuigend is dat als verder blijkt dat de betekenis die zij aan het woord ‘heiden’ geven, afwijkt van de betekenis bij Paulus?
Hoe dan ook, met bovenstaande in het achterhoofd beschouw ik het maar als een eer om in Israël, door een — overigens onbekende — buurman te worden ‘weggezet’ als ‘gojim’. Daarbij houd ik uiteraard wel de betekenis voor ogen die het woord, volgens prof. Rosen-Zvi, bij Paulus zou hebben.
Drs. A. Groothedde werkt voor het Centrum voor Israëlstudies in Jeruzalem
A. Groothedde
Verbonden jrg. 64 nr. 3 (sep. 2020)
www.kerkenisrael.nl/verbonden