De tefillíen
Op de foto hiernaast is te zien, hoe een man een jongen helpt de tefillíen aan te leggen.
Bij de man zelf zien we van deze zgn. ‘gebedsriemen’ al de kleine kubus op zijn voorhoofd en de riem om zijn linkerarm.
De jongen wordt bar mitswa, ‘zoon der wet’. Hij is dertien jaar geworden en daarmee meerderjarig. Dat betekent o.a. dat hij vanaf nu in de synagoge opgeroepen kan worden om de schriftlezing te doen - en straks zal hij voor het eerst een stuk uit de tora ‘laaienen’ (voorlezen). Het betekent ook, dat hij vanaf nu ook de tefillien en de talliet (‘gebedsmantel’) zal gaan gebruiken. De talliet hangt al over zijn schouders; die wordt altijd het eerst omgedaan. En dan worden de tefillien aangelegd. Dat doet men staande. En dan eerst die op de arm, en daarna die op het voorhoofd.
De jongen op de foto wordt er nu nog bij geholpen. Hij zal het al gauw ook wel zelf vlot kunnen. De tefillien worden nl. bijna elke dag aangelegd, voor het ochtendgebed. Alleen op sabbat en op de bijzondere feestdagen gebeurt dat niet. Op deze geheiligde dagen, die zelf een teken zijn, zijn de tefillien als tekenen van heiliging niet nodig.
Wat zijn ‘tefillien’?
Het woord tefillien wordt vaak vertaald met ‘gebedsriemen’. Het gaat echter eigenlijk niet zozeer om de riemen, maar meer om wat daar aan vast zit, de zgn. ‘huisjes’, en vooral om wat daar dan weer ín zit: stukjes perkament, die beschreven zijn met een aantal teksten uit de tora.
In Deuteronomium 11:18 zegt Mozes: ‘Gij zult deze mijn woorden in uw hart en in uw ziel leggen’. Hij bindt ze het volk op het hart. Daar gaat het om, dat ze in je hart zijn. Maar om dat naar buiten te uiten én om dat je steeds weer te binnen te brengen zijn er uiterlijke tekenen: ‘Gij zult ze tot een teken op uw hand binden en zij zullen een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn’ (vs.19).
Dezelfde woorden komen ook voor bij het bekende Sjema, het ‘hoor Israël’ (Deut. 6:4); zie vs. 8. Ook Exodus 13 spreekt over het als een teken op je hand binden, en als een herinnering of kenteken tussen je ogen (vs. 9 en 16).
Met de tefillien bindt men het woord van de HERE letterlijk op de arm en het hoofd. Dat wil zeggen: die vier gedeelten, waarin dat geboden wordt: Ex. 13:1-10 en 11-16, Deut. 6:4-9 en 11:13-21.
Verdere voorschriften
Verdere voorschriften over wat je moet binden op de arm en het hoofd, en hoe, zijn niet gegeven in de boeken van Mozes. Niet in de ‘schriftelijke tora’. Maar wel, zegt men, in de zgn. ‘mondelinge tora’. Men gaat er namelijk vanuit dat, toen Mozes de tora ontving op de berg Sinaï, er ook dingen waren die hij niet opschreef, maar alleen mondeling doorgaf. Zo zijn er tradities, die op Mozes en de Sinaï zouden teruggaan, en daarom eenzelfde gezag hebben als de schriftelijke tora. De vele bijzondere bepalingen omtrent de tefillien zijn daar een goed voorbeeld van: ze worden als bindend en onveranderlijk beschouwd.
Het perkament met de teksten
Zo is het ‘(aanvankelijk) ongeschreven wet’ dat de vier hierboven al genoemde teksten door een sofeer (schrijver) met speciale inkt en een speciale pen op stukjes perkament moeten worden geschreven. In beide tefillien komen alle vier de gedeelten.
In die voor op de arm staan ze bij elkaar op één stuk perkament, in die voor op het hoofd staan ze elk op een apart reepje, en komen ze elk in een apart vakje. Waarom? Het hoofd heeft vier zintuigen (horen, zien, ruiken en proeven) tegenover de hand één (tasten). Anderen zeggen: het denken geschiedt in fasen, maar de daden moeten één zijn, uit één stuk.
De ‘huisjes’
De beide zgn. huisjes lijken veel op elkaar. Het zijn kleine kubussen, die uit één stuk perkament gevormd zijn. De kubussen zijn bevestigd op een grondvlak, dat aan alle kanten evenveel uitsteekt. Het geheel is zwart gemaakt. Deze dingen gelden voor beide tefillien.
Maar die voor op het hoofd is toch van de andere te onderscheiden. In de eerste plaats doordat je bij de tefilla sjèl roosj, die voor het hoofd, ook aan de buitenkant kunt zien dat er hier een vierdeling is; er lopen drie gleuven over het huisje. De tefilla sjèl jad, die voor de arm (eig. ‘hand’!), is helemaal glad.
In de tweede plaats: op de tefilla voor het hoofd, staat op de rechter- en linkerzijde de letter sjin. Dat is hier de afkorting van het woord Sjaddaj, dat doorgaans vertaald wordt met ‘de Almachtige’.
De riemen
Ook bij de riemen is een verschil zichtbaar.
De tefilla voor de arm komt op de spierbal van de linkerarm, dicht bij het hart (maar bij linkshandigen toch op de rechterarm). Aan deze tefilla zit een kort eind met een lus, en een lang stuk, dat daardoorheen gaat en dan om de onderarm, de hand en de (ring- en) middelvinger wordt gewikkeld. Daarbij wordt o.a. Hosea 2:18-19 gereciteerd, dat je kunt vertalen met: ‘Ik verloof u voor eeuwig aan Mij... Ik verloof u aan Mij met trouw, en gij zult de Eeuwige kennen’.
Aan de tefilla voor het hoofd zijn de einden van de riem aan beide kanten even lang. Er is een knoop ingelegd, de kèsjèr, die achter in de nek komt. Het leggen van deze knoop is een kunst apart. Het moet volgens regels die ook ‘van Mozes van de Sinaï’ heten te komen. In de manier waarop de riemen worden aangelegd en geknoopt zijn de drie letters van Sjaddaj (שדי, sjin-dalet-jod) terug te vinden.
Jezus en de tefillien
Jezus spreekt over de tefillien in Matt. 23:5: ‘Al hun werken doen zij om in het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot...’
Net als bij het gebed zelf (Matt. 6:5) is er ook hier het gevaar dat je het voor de mensen doet. Op díe manier moet het niet.
Ondertussen is het waarschijnlijk dat Jezus zelf (die ook de ‘kwasten’ die hier genoemd worden droeg, Matt. 9:20, ook wel tefillien heeft gedragen, als teken van het de HERE willen dienen met hoofd, hand en hart.
A. Brons
Vrede over Israël jrg. 40 nr. 3 (mei 1996)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel