Om de praktijk van het joodse leven 4

Kleding en huis


In dit vierde artikel van deze serie willen we één terrein van de joodse traditie nauwkeuriger bekijken. Veel geboden hebben met bijzondere situaties te maken: met religieuze feesten of met de feesten, die een mens in zijn leven viert, zoals geboorte en huwelijk. Hier gaat het juist om de heel normale regels met betrekking tot het dagelijks leven. We kijken dan vooral naar de kleding en naar de woningen van de mensen.

Daar zijn enkele geboden bij, waaraan velen direct denken, bijvoorbeeld mezoeza en tefillien, de duidelijk opvallende tekenen van het Jodendom. Er komt echter veel meer bij kijken.

Kipa

We beginnen eenvoudig, met de kipa (of keppeltje), misschien wel het bekendste joodse kledingstuk. Het is een simpel rond stukje stof, kan uit verschillend materiaal bestaan, en ook de grootte is niet vastgelegd. Er is eigenlijk niets vastgelegd, niet eens, dat het gedragen moet worden. Het dragen van een kipa is geen bijbels gebod, maar een vrij oud en eerbiedwaardig gebruik, dat te maken heeft met eerbied en deemoed: een mens moet tegenover God zijn plaats kennen. Zo betekent een kipa precies hetzelfde als het ontbreken ervan in het Christendom: wij zetten als man uit eerbied juist hoed of pet af, wanneer we in de kerk zijn of als we bidden.

Men gaat met de kipa overigens heel verschillend om: vele Joden dragen er nooit een, de ortho­doxen hebben hem de hele dag op, en daartussen liggen andere gewoontes. Traditioneel wordt de kipa door de man gedragen, maar in het modernere Jodendom dragen vrouwen soms ook een hoofdbedekking in de synagoge.

Tsietsiet

Een ander teken, dat orthodoxe Joden aan hun kleding dragen, zijn de tsietsiet. Het gaat daarbij om de draden aan de hoeken van de gebedsmantel, die met een hebreeuws woord ‘talliet’ wordt genoemd. De zaak wordt wat ingewikkeld, wanneer we weten, dat er twee soorten talliet zijn: het kleine en het grote.

Het grote talliet is de gebedsmantel, die wordt gedragen tijdens het morgengebed. Een grote witte doek met zwarte of blauwe strepen wordt omgeslagen over de gewone kleding heen: om de schouders en op bepaalde momenten ook over het hoofd.

Het kleine talliet is minder opvallend. Het wordt onder de bovenkleding gedragen, maar een echt orthodoxe Jood draagt het wel de hele dag. Soms zie je dat, aan de tsietsiet, die dan te zien zijn.

Om die tsietsiet gaat het. Die worden gedragen vanwege een bijbels gebod, dat we het uitvoerigst vinden in Numeri 15:38-39: ‘... dat zij zich gedenkkwasten maken aan de hoeken van hun klederen, van geslacht tot geslacht, en dat zij in de gedenkkwasten aan de hoeken een blauwpurperen draad verwerken. (...) als gij daarnaar ziet, dan zult gij al de geboden des Heren gedenken (...)’

Hoe die blauwpurperen draden gemaakt werden, weet men niet meer. Dat probleem wordt opgelost, doordat men gewone witte draden neemt, één een beetje langer dan de anderen. De vertaling ‘kwasten’ doet iets meer vermoeden dan tegenwoordig gedragen wordt, maar het gebod wordt zo precies mogelijk opgevolgd. De draden worden vastgehouden, er wordt naar gekeken, en men denkt aan de geboden...

Over de kleding

Er is over kleding veel meer te zeggen. Er zijn regels voor de kleding van mannen en van vrouwen. Bij de vrouw gaat het er vooral om, te voorkomen, dat ze te vrij of te weinig gekleed zou zijn; bij mannen staan, met de genoemde tekenen, de geboden voorop. Zeer orthodoxe Joden zijn eigenlijk te herkennen aan álles: ze zijn gekleed in het zwart, hebben bijzondere hoofddeksels, bepaalde soorten schoenen. Vrouwen dragen vrij lange kleding, dragen iets op hun hoofd en hebben nooit iets aan, dat als ‘mannen­kleding’ zou kunnen worden opgevat. Toch zijn dat niet allemaal geboden, die daaraan ten grondslag liggen. Veel is gewoonte - maar gewoontes zijn soms net zo belangrijk voor de mensen (Joden én Christenen) als de bijbelse geboden.

Nog heel andere, misschien onverwachte, aspekten hebben met de kleding te maken. Zo is er een gebod op vermengingen. Het staat in de Bijbel, in Leviticus 19:19: ‘Mijn inzettingen zult gij bewaren, gij zult van uw vee niet twee verschillende soorten laten paren, uw akker zult gij niet met tweeërlei zaad bezaaien, en een kleed, uit tweeërlei stof vervaardigd, zult gij niet dragen.’ Het is een kort gebod met een verreikende betekenis. Eigenlijk zijn het drie korte geboden, die van dezelfde grondregel uitgaan. De eerste zin gaat over dieren en verbiedt het fokken van bijvoorbeeld muilezels: die hebben als ouders een paard en een ezel, en dat mag niet. Dan komen de planten aan de orde, waarbij bijvoorbeeld in een wijngaard niet ook nog andere planten mogen worden gekweekt. En de derde zin is voor ons thema van belang. Ook stoffen mogen niet vermengd worden, dus allerlei kledingstukken, die wij dragen, zijn voor Joden verboden. ‘70% katoen, 30% polyester’?? Dat gaat niet. In Deut. 22:9-10 gaat het weliswaar alleen over het vermengen van wol en linnen, maar de rabbijnen hebben het verbod breder opgevat, en verschillende gemengde weefsels zijn verboden.

Een volgende vraag is dan natuurlijk, hoe het staat met allerlei andere stoffen, die wij gebruiken: lakens en dekens, stoelen, sofa’s - en ga zo maar door. En wanneer je niet weet, hoe een stof precies is samengesteld? Je kunt naar de rabbijn gaan, zoals je dat met allerlei vragen kunt doen. Maar omdat ook een rabbijn niet alles weet, is er een afdeling van het rabbinaat, die fabrieken controleert en een certifi­caat verstrekt, waarin staat, dat de produkten van déze fabriek helemaal in orde zijn.

Dus: het is heel niet zo eenvoudig. Aan heel veel moet gedacht worden en eigenlijk ben je voor je kleding afhankelijk van joodse kleermakers of joodse fabrieken, die de regels allemaal kennen - en van rabbijnen, die dat controleren.

Gebedsriemen

Over de tefillien, gebedsriemen, hebben we het nog niet gehad. Het is de vraag, of een gebedsriem een kledingstuk is, maar ‘gedragen’ worden ze wel, zij het alleen tijdens het gebed - net als de grote gebeds­mantel. Er zijn twee gebedsriemen: de ene wordt om het hoofd gedragen de andere om de linkerarm. In beide gevallen is precies beschreven hoe ze moeten worden aangelegd en hoe ze eruit zien.

De eerste riem wordt in de nek samengebonden en hangt dan langs de rug naar beneden. Op het voorhoofd zit een klein zwart doosje of ‘huisje’: het ziet er een beetje uit als plastic, maar is van leer gemaakt.

De andere riem heeft ook zo’n doosje: het zit aan de binnenkant van de bovenarm, vlak bij het hart. De riem wordt om de arm gebonden, zeven keer om de onderarm en ook om de hand gewikkeld en vastgehouden met de vingers.

Het gaat hier om deze doosjes, want daar zitten teksten in, precies vastgelegd en geschreven op perkament. Belangrijk is Deuteronomium 6, met onder andere de woorden: ‘Gij zult het (nl. wat ik u heden gebied) ook tot een teken op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn.’ Duidelijk is, dat hier ook weer een bijbels gebod vervuld wordt. Misschien voor ons op een wat verrassende manier, maar hoe zul je de woorden anders aan je hand en tussen je ogen bevestigen?

Mezoeza

Een teken draagt ook het joodse huis. Dat is het voornaamste, dat bij woningen te bedenken is. Er zijn enkele andere regels, maar joodse huizen verschillen amper van christelijke. Een mezoeza is een klein kokertje, dat aangebracht is aan de deuren van een huis: aan de de linker deurpost van de buitendeur, maar ook bij de deuren naar de verschillende kamers. Het materiaal is niet belangrijk, kan heel verschillend zijn: hout, steen, glas of metaal. De mensen raken de mezoeza aan wanneer ze door de deur gaan, ze brengen de hand naar hun mond, en denken aan het gebod - en aan degene, die de geboden gegeven heeft.

Ook hier is de inhoud het belangrijkste: zo’n kokertje koop je voor minder dan 10 Euro, de inhoud kost óf een dubbeltje, óf zo’n veertig Euro. Het kan een fotokopietje zijn (maar daarmee zijn alleen toeristen tevreden), of weer zo ’n met de hand geschreven stukje perkament met de passende bijbel­verzen. In Deuteronomium 6 staat ook: ‘Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn (...) en gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten.’ Precies dat wordt gedaan: de teksten worden aan de deurposten aangebracht, en het kokertje is daarvoor het hulpmiddel. Het zorgt ervoor, dat de tekst is aangebracht, en toch, want het is een heilige tekst, veilig is opgeborgen. Op het kokertje staat vaak een Hebreeuws woord van drie letters: שדי ‘Shaddai’ - een naam, die in de Bijbel enkele malen voor God wordt gebruikt. Het kan vertaald worden met ‘de Machtige’, maar je kunt het ook lezen als afkorting voor drie woorden, die betekenen ‘Bewaker van de Deuren van Israël’.


En is een huis joods, wanneer het mezoeza’s aan de deuren heeft? Uiteindelijk gaat het om de inhoud, bij huizen en mensen net als bij mezoeza en gebeds­riemen. De tekenen aan de kleding en aan de huizen zijn belangrijk, want ze helpen erbij de geboden te houden en aan God te denken. Maar het joodse leven vindt daarbinnen plaats, vult het huis en vult de mensen.

drs. Rien van der Vegt
Vrede over Israël jrg. 52 nr. 4 (sep. 2008)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel