De Schriftelijke en de Mondelinge Overlevering

De Tora

De Tora is aan Mozes op de Sinaï gegeven. De Tora is gegeven in twee vormen, zo wil de joodse traditie: Geschreven en Mondeling.

  • De geschreven Tora vinden we in de Tenach1, wat in christelijke kring Oude Testament heet. De Tora is óf een onderdeel van de Tenach, de eerste vijf bijbelboeken, óf duidt de gehele Tenach aan. In het laatste geval geeft de term aan wat God met de gehele Tenach bedoelt: onderwijs, Weisung, aanduiding van een levensweg.
  • Toch kan Tora nog breder worden opgevat. Dan betrekken we ook de Mondelinge Overlevering erbij die uitloopt in de Misjna2 en de Talmoed3.


Het jodendom is op beide gebaseerd. Het hart vormt ongetwijfeld de schriftelijke overlevering. Echter, een belangrijke vraag bij de Tenach is hoe die in verschillende tijden en onder verschillende omstandigheden ‘gedaan’ moet worden of in de prak­tijk moet worden gebracht. Op dit praktische ligt de nadruk. Jodendom beoogt geen leer te zijn, maar ‘een manier van leven’. Het geeft een levensweg, zoals ook in het Nieuwe Testament, de volgelingen van Jezus ‘mensen van de weg’ genoemd worden. Vanwege deze praktische inslag heeft de inhoud van de leer een halachisch4 karakter.


Als we de verhouding van de Tenach en de Talmoed bezien, dan kunnen we deze het beste als volgt beschrijven:

De Tenach is het klassieke, gezaghebbende en meest invloedrijke deel van het jodendom. De Talmoed is de bril waardoor het historische jodendom zijn Bijbel heeft gelezen en leest.

Anders: De Mondelinge Leer geeft weer hoe de Tora of Schriftelijke Leer voor de praktijk van het dagelijkse leven geïnterpreteerd wordt.


We zien een parallel bij het christendom: Het Nieuwe Testament is de bril waardoor het Oude Testament werd en wordt gelezen.

Vanaf Ezra

Sinds Ezra, na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap, is de Tora in de praktijk van het leven een dominerende plaats gaan innemen. Ezra heeft, om zo te zeggen, ‘de wet in ere hersteld’. Sinds hem worden op gezette tijden gedeelten uit de Tora openlijk voorgelezen (op de marktdagen maandag en donderdag en op sabbat) en verklaard. De Tora was vanaf die tijd eens en voor al als grondwet van het Joodse volk erkend.


De Tora was volledig aan Mozes op de Sinaï door God Zelf gedicteerd. Daarom is hij onveranderlijk.

Toch moet de wet geïnterpreteerd en toegepast kunnen worden. Voor deze interpretatie is een klasse van vakgeleerden nodig, de Wet- of Schriftgeleerden, de zgn. Chachamiem (wijzen). Hun werk was deels praktisch (aanwijzingen voor het leven), deel theoretisch (leerscholen). Ze traden daarom op als leraren, predikers, rechters; studerenden en onderwijzenden. Ze deden dat in scholen, voor 70 n. Chr. in Jeruzalem, na 70 n. Chr. in Javne, Lod en Tiberias.

De Schriftgeleerden werkten democratisch. Ze namen beslissingen bij meerder­heid van stemmen. Besluiten over zaken werden wel nauwkeurig beschreven en kregen geldig gezag. In de Talmoed worden ook de discussies over zaken weergegeven. Daarbij worden minderheids opinies bij beslissingen aangetekend. Ook een niet als ‘geldig gezag hebbende’ verklaarde interpretatie wordt als een woord van de levende God gezien en blijft een rol spelen.

Een en ander is gebaseerd op een centraal principe binnen het jodendom. Dat principe zegt dat het jodendom geen ‘goddelijk gezag’ en geen ‘aards gezag’ kent. Dit principe komt voort uit de volgende overtuiging: De Tora is sinds Sinaï in de handen gegeven van de mens. Dit principe kan geïllustreerd worden aan de hand van onderstaande discussie rond Rabbi Eliëzer:

De Talmoed vertelt in B.T. Bawa Metsia 9a over een grote controverse, die ontstond tussen Rabbi Eliëzer (ong. 80-120) en alle andere Wetgeleerden uit zijn tijd. Rabbi Eliëzer wenste zich niet te conformeren aan een meerder­heids­opinie en getrooste zich bijzonder veel moeite om via grote wonderen aan te tonen, dat het gelijk aan zijn kant was:
‘Op die dag maakt Rabbi Eliëzer alle tegenwerpingen die hij kon bedenken; men nam ze echter niet van hem aan. Daarop zei hij: “Wanneer de halacha (de juiste beslissing) met mijn opinie overeenkomt, dan zal deze Johannes­broodboom het bewijzen.” En de boom verplaatste zich honderd ellen van waar hij stond. Sommigen zeggen zelfs vierhonderd ellen. Maar zij wierpen tegen: “Een Johannesbroodboom kan geen bewijzen leveren.” Daarop zei hij: “Wanneer de halacha mijn visie volgt, dan zal dit beekje het bewijzen.” En het beekje stroomde de andere kant op. Ze wierpen weer tegen: “Een beekje levert geen bewijs.” Daarop zei hij: “Wanneer de halacha is zoals ik meen, dat zij is, dan zullen de muren van dit leerhuis het bewijzen.” De muren bogen naar binnen en dreigden in te storten. Daarop riep Rabbi Jehosjoe’a de muren toe: “Wanneer geleerden met elkaar over de halacha discussiëren, hebben jullie daarmee niets te maken!” De muren stortten daarop niet in uit eerbied voor Rabbi Jehosjoe’a, maar richtten zich ook niet helemaal op uit eerbied voor Rabbi Eliëzer; tot op de huidige dag staan ze scheef. Daarop zei hij: “Wanneer de halacha mijn inzicht volgt, dan zal het bewijs uit de Hemel komen.” Toen klonk een stem uit de Hemel, die zei: “Wat hebben jullie tegen Rabbi Eliëzer? De halacha is steeds zoals hij beslist.” Daarop stond Rabbi Jehosjoe’a op en zei: (Deuteronomium 30:12): “Lo basjamajiem hie” - Zij is niet in de Hemel. Wat betekent: Zij is niet in de Hemel? Rabbi Jirmija antwoordde: De Tora is op de berg Sinaï gegeven (en bevindt zich dus niet meer in de Hemel!). Wij slaan geen acht op hemelse stemmen, want reeds op de berg Sinaï hebt Gij in de Tora geschreven (Exodus 23:2): “De beslissing gaat volgens de meerderheid.” Toen Rabbi Natan naderhand de profeet Elijahoe ontmoette en informeerde wat de Heilige, geloofd zij Hij, op dat moment gedacht mocht hebben, antwoordde hij: Hij lachte en zei: “Mijn kinderen hebben Mij overwonnen, Mijn kinderen hebben Mij overwonnen.” ’


Uit het bovenstaande volgt dat een tekst dus pas in confrontatie met de levenspraktijk gaat functioneren. Hij krijgt pas door confrontatie en interpretatie inhoud. De tekst is dus eenmalig, is echter niet statisch, maar dynamisch. De Tora functioneert dus als een medium tussen de levenspraktijk en de intentie van God. De functie van de Tora was er pas na interpretatie.


Met betrekking tot de Schriftelijke en Mondelinge Leer is samenvattend te zeggen:

De Tora-tekst, zoals we die nu bezitten, werd door God aan Mozes getoond. Mozes maakte hiervan op perkament een exacte kopie. Dit werd de eerste ‘aardse’ Tora-rol, die aan de zijkant van de heilige Arke werd neergelegd (vgl. Deut. 31:9). Mozes vervaardigde hiervan 12 kopieën; iedere stam ontving een afschrift. Volgens de midrasj (Tanchoema, Noach 3) onderwees God Mozes gedurende zijn verblijf 40 dagen op de berg Sinaï overdag in de Schriftelijke Leer en ’s nachts in de Monde­linge Leer.

De Mondelinge Leer of Misjna is het corpus van regels en tradities aan de hand waarvan de Schriftelijke Tora-tekst uitgelegd moet worden. De Mondelinge Leer, die tegelijkertijd met de Schriftelijke werd geopenbaard, is onmisbaar voor de uitleg van de Schriftelijke Leer op ‘theoretisch’ niveau maar dient tevens om de principes van de Geschreven tekst uit te leggen en te duiden voor de ‘praktijk’.

In de Talmoedische bronnen wordt dan ook gesproken over twee Tora’s, de Geschreven Leer en de Mondelinge Leer (Sifré, Deut. 33:10). De Talmoedisten zagen dit dubbele karakter van de geopenbaarde Leer aangeduid in Exodus 24:12: ‘Klim op naar Mij op de berg en ik zal u geven ... de Tora en de geboden. ‘Onder de term ‘Tora’ wordt de Geschreven Leer verstaan en onder de ‘geboden’ de Mondelinge (B.T. Berachot 5a). De Mondelinge Leer is tegenwoordig hoofdzakelijk vastgelegd in de Misjna, de twee Talmoediem en de verschillende midrasjverzamelingen.


De halacha is gezaghebbend, dus de joodse leer eist gehoorzaamheid aan de wet. Daarbij regelt hij het zedelijk handelen tot in de kleinste bijzonderheden. Toch wordt geen kadaverdiscipline beoogd. Integendeel, de Rabbijnen leggen nadruk op de gezindheid, de gedachte, de idee, die het ‘doen’ bevruchten moet. Niet de formele vervulling van de wet op zichzelf, maar de bewuste wil om daardoor in alle omstandigheden van het leven God te erkennen en te dienen bepaalt het karakter van de joodse religie.


Is de uitleg geen willekeur? Beantwoorden de interpretaties wel aan de wil van God of worden ze gewoon naar menselijke maat omgevormd? Wat is de waarborg of het gezag? Op die vraag wordt in het jodendom het volgende antwoord gegeven: De traditie of Mondelinge Leer, die de authentieke uitlegging van de gehele Tora bevatte, zou tegelijk door God aan Mozes geopenbaard zijn. Mozes leerde ze aan Jozua, Jozua aan de Oudsten, dezen aan de Profeten en zo werd zij in een onafge­broken mededeling van geslacht aan geslacht overgeleverd (de keten der traditie).

Over deze opvatting bestaat binnen het jodendom behoorlijk verschil van mening. Wat vast staat is, dat men historisch gezien traditie niet buiten be­schouwing kan laten.

Wat bij bestudering van de Talmoed echter vaststaat, is dat het in overgrote meerderheid gaat om de vrije, casuïstische behandeling van de Geschreven Wet.


Geconcludeerd kan worden:

De grote massa van de wetsbepalingen en voorschriften, zoals die voor het eerst in de Misjna gecodificeerd zijn, is door natuurlijke ontwikkeling van de Mozaïsche wet ontstaan, deels in de praktijk van de godsdienst, deels door de theoretische en casuïstische behandeling ervan in de leerscholen. Het element van de traditie kan daarbij niet uitgeschakeld worden, en moet met name voor al datgene, dat de geregelde uitoefening van de godsdienst betrof, als een belangrijke bron beschouwd worden.




Noten
1 Tenach: acroniem voor de drie delen van de joodse bijbel: Tora (boeken van Mozes), Nevi’iem (Profeten), Chetoeviem (Geschriften).
2 Misjna: letterlijk ‘herhaling’. Oudste verzameling wetsregels van de Mondelinge Tora, bijeengebracht rond het jaar 200 door Rabbi Jehoeda haNasi. Geordend per onderwerp in 63 traktaten.
3 Talmoed: letterlijk ‘leer’. Samenvoeging van Misjna en de discussies daarop. Er bestaan twee verschillende Talmoediem, die van Jeruzalem en die van Babylon. Beide zijn tussen de vijfde en zevende eeuw ontstaan. De Talmoed vormt dus de herne­neutiek (uitlegkunde) van de Tenach. Het Hebreeuwse woord voor herme­neutiek is Midrasj van de wortel D-R-SJ, die ‘navorsen’ betekent.
4 Halacha: letterlijk ‘gaan’. Aanduiding voor de bindende voorschriften uit de schriftelijke en mondelinge Tora.

drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 54 nr. 3 (juni 2010)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel