Het Lied van Simeon
De slotregel van het lied van Simeon geeft precies weer waarom het gaat bij de komst van de Messias van Israël, die ook Heiland der wereld is. Dus is het goed om daar steeds weer van doordrongen te raken. Wat betekenen deze woorden, waar komen ze vandaan, wie spreekt ze uit en wanneer?
Om met de twee laatste vragen te beginnen: Simeon spreekt ze uit, en hij doet dat bij de ‘voorstelling in de tempel’, dus wanneer Maria en Jozef met hun kind Jezus op het tempelplein zijn. Ze treffen daar de hoogbejaarde profetes Hanna aan - haar leeftijd wordt aangeduid - en zij was meestal in de tempel te vinden. Ze treffen ook Simeon. Zijn leeftijd wordt niet genoemd, en dat hij in de tempel is, wordt als werking van de Geest gezien. Van hem wordt gezegd dat hij rechtvaardig en vroom is en dat hij uitziet naar de vertroosting voor Israël. Opvallend is dat er bij hem drie keer sprake is van de Heilige Geest.
- De Geest rustte op hem (vs. 25);
- De Geest openbaart hem iets (dat hij niet sterven zou, voordat..vs. 26.);
- De Geest drijft hem naar de tempel (vs. 27).
Wat ook opvalt is dit: Lukas gebruikt hier zijn Hebreeuwse naam: Simeon, terwijl elders vooral de vergrieksing wordt genoemd: Simon. Alsof Simeon als vertegenwoordiger van de Tenach op de drempel staat van een tijd waarin Simon (Petrus) het Evangelie vertegenwoordigt. Tussen die twee zit een continuïteit. Beide namen gaan terug op een werkwoord dat ‘horen’ betekent (vgl. Samuël), al wordt er wel een grenslijn getrokken. Want Simeon spreekt over een beëindiging van iets. Maar waarvan dan? Daarover bestaat nogal wat verschil van mening.
Nu, laat Gij gaan/maakt Gij los uw knecht (doulos: slaaf), heer (despotes: meester, baas; gebieder), naar uw woord in vrede.
Drie mogelijkheden van uitleg doen zich voor:
- Allereerst: afgaande op het begrippenpaar despotes-doulos kan het hier betekenen: vrijlating uit de slavernij. Die vrijlating is in Israël een mogelijkheid, en zelfs een voorschrift. Men denke aan het sabbatjaar (elk zevende jaar) of het jobeljaar (elk vijftigste jaar), waarin slaven moesten worden vrijgelaten. Of dat voorschrift ooit zo gefunctioneerd heeft, is niet bekend.
- Vervolgens: in een wat afgeleide zin zou het ook kunnen betekenen: Nu ontheft Gij mij van mijn dienstwerk/taak/opdracht. Dat zou in algemene termen kunnen gelden van de taak die Simeon zich wist gesteld: het uitzien naar de vertroosting/bemoediging/aansporing (van paraklesis) van Israël (vs. 25). Het voorwerp van de verwachting is nu immers gekomen en zichtbaar in dit kind Jezus. Daarmee is er een eind gekomen aan het verwachten.
- Tenslotte: een derde mogelijkheid gaat een totaal andere kant uit: Simeon ziet het einde van zijn leven aangebroken. Het begrippenpaar ‘heengaan in vrede’ is dan een verzachtende uitdrukking voor sterven. Zo wordt het in veel commentaren genoemd.
Er wordt dan een verband gelegd met vs. 26 waar staat dat hij niet zou sterven voordat hij de Messias (Christus) van de Here zou hebben gezien. Vandaar dat sommigen van mening zijn dat Simeon een oud man was. Dat wordt hier niet gezegd, en het heengaan in vrede zal eerder iets van een eervolle ontheffing van de taak zijn geweest, want zijn werk gaat overgenomen worden door de Messias Jezus. Hij wordt als een wachter, een soldaat, afgelost. Mijns inziens is de eerste verklaring het meest passend.
Als reden wordt het volgende aangegeven:
Want mijn ogen hebben gezien uw heil, dat Gij bereid hebt voor het aanschijn van alle gemeenschappen.
Die woorden sluiten aan bij de belofte van vs. 26 dat hij de Messias van de Here zou zien. Hier wordt dat heil, redding genoemd. Luther gaat in zijn vertaling zover, dat hij hier spreekt over de Heiland: Iemand die redding en verlossing komt bewerken.
Hier wordt het gezegd over alle volken, met inbegrip van Israël. Nu is het opvallend dat hier een woord voor ‘volken’ wordt gebruikt, dat doorgaans wordt toegepast op het volk Israël. Om het onderscheid aan te geven gebruikt de Naardense Bijbel voor Israël het woord ‘gemeenschap’ of ‘gemeente’. Zie maar naar vs. 32b, waar hetzelfde woord staat: uw volk (gemeente) Israël. Als het over de andere (heiden)volken gaat, wordt er ook een ander woord gebruikt -volk(en)- en dat komen we dan ook tegen in vs. 32a: licht tot openbaring van de volken. Dat woordgebruik sluit aan bij wat doorgaans in het Hebreeuws wordt onderscheiden. Israël wordt meestal met am en de andere, heidense volken met gojiem aangeduid. Dat is in het Grieks overgenomen. Voor het volk Israël: laos, voor een ander volk: ethnos. Waarom wordt dat in vs. 31 niet voor alle volken gebruikt? Wel, het zal erom gaan dat alle volken tot het heil en de glorie van Israël zullen komen. Want het heil is uit de Joden. De Messias is immers uit de Joden.
Licht tot ontsluiering van de volken
De uitdrukking ‘licht voor de volken’ treffen we ook aan bij de profeten. Te denken is aan Jesaja 42:6: ‘Ik heb u gesteld tot een licht der natiën’ (NBG). Zo ook Jesaja 49:6. Nu staat er echter iets bij: Tot openbaring van de (heiden-) volken. ‘Openbaring’ (apokalypsis) is veelal vertaald met ‘verlichting’, en dat lijkt me toch iets te zwak. Een letterlijke weergave geeft hier een goede zin, zeker wanneer het gelezen wordt tegen de achtergrond van Jes. 25:7. Het zal dan gaan over de sluier van de onwetendheid, de onkunde omtrent Gods heil. Ook daar wordt gesproken over alle volken, voor wie een feestmaal is aangericht. Tegelijk wordt daar ook iets anders gezegd: de smaad van zijn volk wordt weggenomen. In plaats van de smaad komt nu de heerlijkheid (doxa).
De glorie van Israël, uw gemeente
Het woord doxa wordt met glorie/roem/ heerlijkheid/eer vertaald. Het is de weergave van het Hebreeuwse woord kabod, en de betekenis van dat woord gaat toch iets meer in de richting van gewicht, importantie. Zeer verwant zijn de woorden uit Jes 46:13: ‘Ik geef aan Sion heil, aan Israël mijn luister’ (NBG).
De profetische woorden van belofte vinden, naar de woorden van Simeon, hun vervulling in de pasgeboren Jezus. Heil en vrede, redding en verlossing, licht en heerlijkheid worden door Hem tot stand gebracht, al moeten we daarbij niet vergeten, en dat zegt Simeon ook in het vervolg, dat het door de crisis heen zal gaan.
Intussen is het opvallend, dat hier alle volken ter sprake komen. Als je afgaat op de woorden laos en ethnos vindt er een merkwaardige verschuiving plaats. De ontsluiering van de heidenvolken, en de deelname van Gods eigen volk Israël zijn beide resultaat van Gods reddend ingrijpen, en maken dat de heidenvolken door de HEER worden toegeëigend tot zijn volken. Samen mogen ze er zijn tot eer (doxa) aan God in den hoge; en dan mogen ze ook samen vrede brengen op aarde (vgl. vs. 14).
D.J.K.G. Ruiter
Vrede over Israël jrg. 58 nr. 1 (jan. 2014)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel