Samenvatting van de bezinning van deputaten ‘Kerk en Israël’ tot 1992
hoofdstuk 4:


Geen twee wegen

4.1 Confrontatie met de twee-wegen-gedachte

Over de vraag naar de ene weg of de meerdere wegen is ook binnen onze kringen het één en ander naar voren gebracht. In 1965 wordt door deputaten gerapporteerd, dat er door enkele leidinggevende figuren omtrent Nes Ammim werd verklaard, dat Joden-christenen niet toegelaten zouden worden tot de nederzetting en dat men geen ‘missionaire’ activiteiten zou ontwikkelen. Ook werd er beweerd, dat er ‘twee wegen’ zijn: Jezus Christus de weg voor de heidenen én het jodendom een weg voor de Joden. Dr. M. Boertien heeft daartegen toen scherp partij gekozen. Naar zijn overtuiging betekende dit verkrachting van de boodschap van het Evangelie, miskenning van het wezen van de kerk, de principiële eenheid tussen heidenen en Joden, en tevens verraad aan de Joden-christenen en een dolksteek in de rug van hen die in Israël arbeiden. Het zou speciaal een discriminatie van de Joden-christenen inhouden. In november 1964 wordt door het internationaal bestuur van Nes Ammim uitgesproken dat de theorie van de ‘twee wegen’ onvoorwaardelijk wordt afgewezen en dat van discriminatie van Joden-christenen geen sprake mag zijn.17 Deputaten staan geheel achter deze visie van dr. Boertien.

4.2 Nadere standpuntbepaling inzake de twee-wegen-gedachte

In 1971 wordt door deputaten een ‘Overdruk’ gemaakt van artikelen van prof. W. Kremer uit De Wekker en deze ‘Overdruk’ wordt dan als brochure voor de kerken beschikbaar gesteld.18 Deze brochure draagt de titel ‘Twee Wegen?’. Prof. Kremer zet uiteen, dat de voorstelling dat er twee wegen voor de mens zijn, waarop te gaan beslissend is voor zijn leven nu en voor de toekomst, volkomen schriftuurlijk is. Daar is de weg ten leven en de weg ten dode, de weg van de rechtvaardige en de weg van de goddeloze, de brede en de smalle weg. De Bijbel stelt het zó, dat de beide wegen een absolute tegenstelling vormen. De Schrift kent niet de gedachte dat er twee wegen zijn die tot hetzelfde doel leiden. Dat is een duidelijke dwaling. Soms sprak men van drieërlei weg: de weg der natuur, de weg van Mozes en de weg van Christus als de drie mogelijkheden tot het ware leven. De Bijbel kent dit niet.

Het is van belang om nader in te gaan op de verhouding van het Jodendom tot het Christendom. De vraag naar de weg ligt hier heel scherp. Immers Israël is het volk met een bijzondere positie, van God zelf ontvangen. Dit volk heeft een deel van de bijzondere openbaring Gods en heeft deze door de eeuwen trouw bewaard, iets waarvoor de christenen wel dankbaar mogen zijn. Nu heeft men de verhouding van Joden en Christenen wel op korte formule willen brengen en wel op volgende vijf manieren:

  1. Christenen en Joden staan tegenover elkaar. De kerk is nu Israël, Gods volk, en de Joden zijn de gevloekten. Bij sommigen is deze visie nog levendig. Alleen de individuele bekering van de Jood tot Christus kan deze verhouding doorbreken.
  2. Joden en Christenen staan naast elkaar en ieder gaat een eigen weg in respect voor elkaar.
  3. Joden en Christenen komen na elkaar op de weg van het heil. Het is nu de tijd voor kerk en Christendom, straks komen de Joden nog eens aan de beurt.
  4. Anderen zien de noodzaak dat Christenen en Joden naar elkaar toe zullen komen. Men zoekt toenadering van synagoga en ecclesia. Ook de Jood hoort bij de grote oecumene.
  5. Tenslotte is er de gedachte, dat Joden en Christenen mét elkaar de ene weg gaan van het als zondaar behouden worden door de genade in Jezus Christus.


In deze laatste richting denkt W. Kremer. Er is maar één weg: de weg van Gods genade. Zo leert ons het Nieuwe, maar ook het Oude Testament. Dat is de eenheid in beide.

We gaan niet de weg op van Marcion, die leerde dat de God van het O.T. een andere zou zijn dan de Vader van Jezus Christus en het O.T. een andere Godsverering kent dan het N.T.

Franz Rosenzweig (1886-1929) is de joodse theoloog en wijsgeer, die ook twee wegen stelt: voor de Jood, die al bij de Vader is, is het de roeping bij Hem te blijven, zijn wet te bewaren en deze als een hoge ethische norm zelf te beleven en anderen voor te leven. De Christenen hebben hun weg in Jezus om bij die Vader te komen. Voor hen is wedergeboorte nodig, verandering, bekering.

Kremer stelt duidelijk, dat er buiten de openbaring Gods in Jezus Christus geen weg tot gemeenschap tussen God en mens is. In het O.T. is het deze zelfde weg, die God in zijn spreken tot Israël voorhoudt, daarbij wijzend op de Messias die komen zou. In het N.T. wijst God deze ene weg aan voor de heidenen vanuit het gekomen zijn van de Messias in Jezus van Nazareth. Zo moeten we én het O.T. én het N.T. lezen en verstaan! Jezus Christus is de Messias ook voor Israël, zie: Rom. 1:1; Hebr. 1:1vv. Dit is het evangelie dat God tevoren door zijn profeten beloofd had in de heilige Schriften. Alleen het geloof brengt in gemeenschap met God. Denk aan Abraham, die God geloofde en dat werd hem tot gerechtigheid gerekend. Het geloof in de belovende God en zijn beloften, die in Jezus Christus ‘ja’ en ‘amen’ zijn, is de enige weg tot het heil voor Jood en heiden.19

4.3 Duidelijke afwijzing van de twee-wegen-gedachte

In 1983 wordt door de toenmalige voorzitter van deputaten, drs. J. Kruis, ter synode dezelfde zaak naar voren gebracht. De commissie van rapport en de synode hebben zich achter zijn woorden gesteld.20 Daarom is het goed bij dit deel van de bezinning aandacht te geven aan zijn woorden.

Hij schetst ook de inzet van de zgn. twee-wegen-leer. Het joodse volk is al volk van God en heeft daarom geen Messias nodig om in een goede verhouding tot God te komen c.q. te blijven. Heidenen daarentegen moeten door middel van Jezus tot het heil gebracht worden. Als men het zo stelt, hebben we elkaar echter niets meer te zeggen. Dan valt alle grond voor dialoog, voor een werkelijk gesprek, voor evangelieverkondiging weg. Dan is er alleen maar overleg, christelijke presentie in alle vrijblijvendheid mogelijk. Jezus’ appèl op de Joden zou ook niets anders dan een binnen-joodse polemiek zin geweest zoals vele andere polemieken in diezelfde tijd.

Nu heeft Israël inderdaad een bijzondere positie van God gekregen. Dat blijkt zowel in het O.T. als in het N.T. Die handhaaft God ook door alle tijden heen. God heeft met de Joden een verbond gesloten. Dat verbond is wel vernieuwd, maar nooit door God vernietigd. Doch deze bijzondere positie ontheft de Joden niet van gehoorzaamheid aan de eis van het Woord van God dat er alleen door het geloof gerechtigheid en leven is. Dit nu stelt de verbondenheid van Israël en Kerk. We horen bij dezelfde God, we horen hetzelfde evangelie, we moeten samen dezelfde weg gaan. Christus is ook allereerst bedoeld voor zijn volk, dat is: voor Israël. Maar dan óók voor de heidenen, zoals in het O.T. is voorzegd! Over dit alles mag en moet met Joden gesproken worden, samen lezend in de Schriften. Nog is dit de weg voor het werk van deputaten. Een weg die wederzijds veel bereidheid, geduld en vertrouwen vraagt, maar het is de weg van een dialoog onder de regenboog van Gods belofte en van zijn trouw.



Noten

  1. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Zwolle-Apeldoorn 1965/6 blz. 201
  2. De artikelen van prof. W. Kremer verschenen in De Wekker 80e jrg. nr. 49 (sept. 1971) t/m 81e jrg. nr. 8 (dec.1971). Deze artikelen moeten in de periode tussen 1972 en 1974 in ‘Overdruk’ zijn verschenen en door de deputaten aan de predikanten van onze kerken ter beschikking zijn gesteld, zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Amsterdam Nieuw-West 1974 blz. 256
  3. Vgl. H. Biesma, Kremer en Israël, in: Vrede over Israël. 35e jrg. nr. 4/5 okt. 1991 blz. 35
  4. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Rotterdam-Centrum 1983 art. 81 (blz. 40), art. 193 (blz. 90) en Commissierapport blz. 267. Deze uiteenzetting bevindt zich in het archief onder de aanduiding: Ontv. 1-6-84 113. 84/28