Samenvatting van de bezinning van deputaten ‘Kerk en Israël’ tot 1992
hoofdstuk 5:


Gesprek - getuigenis - dienst

5.1 Het kader van deze drie taken

Gods heilshandelen met zijn volk Israël gaat voort, niet als een op zichzelf staand gebeuren, maar in vervlochtenheid met zijn handelen onder de volken. Daarin staat centraal het mét elkaar gaan van de ene weg van het behoud door de genade van Gods Messias. Daar is een roeping van Israël binnen dit kader van Gods heilshandelen en binnen deze vervlochtenheid van Gods volk in Israël en onder de volken ten aanzien van de gemeente van dezelfde God onder de volken. Maar daar is ook een roeping van de kerk uit de volkeren ten aanzien van Israël. Ook op dit punt hebben deputaten zich in de loop der tijden bezonnen. We gaan dan ook nu vernemen, welke inbreng de gemeente van de Here God uit de heidenen mag hebben in deze wederzijdse verbondenheid in het ene heilshandelen van de God van het verbond.

Er worden drie elementen van deze roeping naar voren gebracht. We gaan ze achtereenvolgens bezien, waarbij opgemerkt moet worden dat het niet gaat om een volg- of rangorde van deze elementen, maar om gelijkwaardige momenten, die elk moment in de ontmoeting hun plaats kunnen vinden.

5.2 De basis van deze drie taken

In 1980 maken de deputaten de balans op en menen dat het meer dan ooit noodzakelijk is de verhouding van Christenen en Joden theologisch en praktisch te doordenken. ‘Telkens blijkt hoe het verleden diepe, onuitwisbare sporen in het joodse zelfverstaan heeft nagelaten en hoe bescheiden luisteren de weg naar het getuigend spreken moet effenen. Niet ten onrechte sprak het hervormde rapport in dit verband onlangs van een ‘pré-dialogische situatie’’. Vervolgens wordt verwezen naar wat in ‘De Wekker’ van 2 mei 1980 werd geschreven door de toenmalige hoofdredacteur, prof.dr. B.J. Oosterhoff en waarin deputaten hun visie verwoord vinden nl.: ‘Het is duidelijk dat het joodse volk christelijke ‘zending’ afwijst. Dat is niet omdat zij met christenen niet zouden willen spreken. Maar zij willen met hen spreken op voet van gelijkheid. Zij willen in hun jood-zijn serieus genomen worden. Dat is in het verleden misschien wel eens te veel vergeten en kan ook in onze tijd door christenen - vaak met de beste bedoelingen - zo gemakkelijk vergeten worden. In de verkondiging van het evangelie van Jezus Christus mogen joden niet op dezelfde wijze worden benaderd als heidenen, die de bijbel niet kennen en leven uit bijgeloof. Het grootste deel van onze bijbel hebben wij met de joden gemeen. Dat moet basis kunnen zijn voor een uniek gesprek. En in dit gesprek moeten christenen vooral niet komen met ... een meerwaarde-theologie. Het gaat uiteindelijk niet om theologie tegenover theologie. En nog veel minder kunnen christenen joden benaderen vanuit een soort superioriteitsgevoel. Dat de joden daar, na alles wat in de geschiedenis gepasseerd is, meer dan vuurbang voor zijn is te begrijpen en te billijken.

Welk recht zouden wij aan het christen-zijn kunnen ontlenen om tot de jood met een boodschap te komen? Haar wanneer een gesprek vanuit wederzijds begrip plaats heeft, zonder dat de een zich stelt boven de ander, kan de christen niet zwijgen van zijn geloofsovertuiging dat Jezus van Nazareth de gekruisigde en weer opgestane Messias is en van zijn begeerte dat ook de jood tot die erkenning komen zal. Dat heeft met arrogantie of met meer-waarde theologie niets te maken. Ook niets met ‘zending’ als dat woord verkeerd begrepen wordt, al ligt er naar nieuwtestamentisch getuigenis wel een opdracht van de Heiland om Zijn boodschap aan allen te verkondigen. Het is de onmisbare inbreng van de zijde der christenen, wanneer het met de joden komt tot een gesprek. Maar vóór het tot zulk een gesprek komt, zullen eerst heel wat ergernissen en misverstanden moeten worden weggenomen. En dat zullen we ons juist als christenen goed bewust moeten zijn’.21

5.3 Mogelijkheden voor deze drie taken

Ook op de volgende synode (1983) wordt er gesproken van voortzetting van het werk van deputaten in Israël zelf. Door anderen wordt daarop gerekend. Trouwens er zijn allerlei mogelijkheden tot gesprek, getuigenis en dienst, waarbij het onverantwoord zou zijn met het oog op het Koninkrijk Gods, om de gelegenheid niet ten nutte te maken.22

Dit alles krijgt eveneens gestalte in de ontmoetingen binnen het OJEC. De aard van de onderwerpen, die daar ter sprake komen en het feit, dat de afgevaardigden Joden en Christenen zijn, brengt mee dat in de besprekingen centrale godsdienstige zaken niet verzwegen kunnen worden. De hier aan onze kerken geboden mogelijkheid om niet alleen over, maar vooral met Joden te spreken, betekent een geheel nieuwe verantwoordelijkheid ten opzichte van de kerken, ten opzichte van de joodse gemeenschap en niet het minst ten opzichte van de God des Verbonds, in Wiens genade wij door de kennis van onze Here Jezus Christus mogen delen.23

5.4 Nadere onderbouwing van deze drie taken

Dit wordt vervolgens zeer breed onderbouwd in het stuk bezinning van het deputatenrapport op dezelfde synode van 1983. Het is goed daarvan kennis te nemen en de lijnen ervan vast te houden. Ze komen op het volgende neer:

  1. Het uitgangspunt van het werk dat onze kerken met betrekking tot Israël voor ogen staat, is in het algemeen de door Christus gegeven roeping het evangelie van het Koninkrijk in de ganse schepping te verkondigen. Deze verkondiging aan Israël onderscheidt zich van de genoemde ‘algemene verkondiging’ (= zending onder de volken) door het gegeven van de verbondenheid. Bij deze verbondenheid moet gedacht worden aan Gods verbond met Abraham, dat God handhaaft door zijn geslachten heen. Hoewel in O.T. en N.T de ongehoorzaamheid van het volk uit Abraham aan het licht treedt, is daarmee geen einde gekomen aan Gods verbond en aan Zijn trouw aan Israël. De nieuwtestamentische kerk is door de Messias Jezus tot dit verbond gekomen als ‘mede-erfgenamen’ van wat vanouds aan Israël is toegezegd. ‘Dat de kerk mag leven van ‘het heil uit de Joden’ kan nooit betekenen, dat zij zich hoogmoedig stelt tegenover Israël: zij is juist door haar beleving van de verwondering dat ook zij mag delen in het heil, ertoe geroepen Israël tot jaloersheid te verwekken en te brengen tot erkenning van Jezus als de Messias. Joden en heidenen worden ‘op dezelfde wijze’ behouden: door ‘de genade van de Here Jezus’ (Hand.15:11) en zijn zo samen ‘kinderen van Abraham’, een koninklijk priesterschap... Dit aspect van de verbondenheid zal de evangelieverkondiging onder Israël bepalen. Dat dit niet een kritiekloze aanvaarding betekent van ‘alles wat uit Israël’ is, moge duidelijk zijn; daarmee is zowel Israël als de kerk niet gebaat’.24
  2. Zo blijft er verbondenheid. De kerk kan en mag Israël niet afschrijven. Er blijven beloften voor Gods oude verbondsvolk. Israël is en blijft het oude verbondsvolk - wat van grote betekenis moet worden geacht voor nu en voor de toekomst! - en mag daarom niet op één lijn gesteld worden met alle andere volken. Dit heeft consequenties voor de ontmoeting van kerk en Israël. De kerk ontmoet in het joodse volk geen heidenvolk, maar Gods oude verbondsvolk. De kerk heeft ook via Israël het Woord van God ontvangen. Jezus de Christus is uit de Joden. De God en Vader van onze Here Jezus Christus is dezelfde als de God van Abraham, Izaak en Jakob. Wij hebben tweederde van de bijbel met de Joden gemeen. In het spreken over ‘zending’ onder de Joden, is men zich de bijzondere plaats van Israël te weinig bewust en mist men de noodzakelijke fijngevoeligheid.25
  3. Wij zien bij de apostel Paulus altijd een groot verschil in de benadering net het evangelie van Joden en heidenen. In de ontmoeting met de Joden gaat steeds de bijbel open en onderwijst hij hen uit de Schriften dat Jezus is de Christus (Hand. 17:1 en 2). Wij mogen de Joden niet benaderen alsof zij evangelisatieobjecten zijn en niets van God en zijn Woord weten. Het gaat steeds om een tweerichtingsverkeer in de ontmoeting met Israël.26 De Christen zal eerst veel moeten luisteren, ook naar de wijze waarop de Jood met de Bijbel omgaat. Er zal een sfeer van vertrouwen moeten groeien. Daarbij heeft de kerk niet zo’n best verleden. Ze heeft in het verleden bij haar zelf van de kracht, de waarde en de betekenis van het evangelie zo weinig laten zien. Het joodse volk heeft van de kerk vaak liefdeloosheid, zelfs vijandschap ervaren. Wie denkt niet aan Auschwitz?! Daarom zullen we als christenen het evangelie verkondigen, niet van bovenaf, maar naast de Jood en met hem.27
  4. In dit gesprek mag echter de boodschap, dat Jezus de Christus is, nooit verzwegen of verduisterd worden. Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven. Het gaat voor Joden en heidenen om die ene weg. Er zijn geen twee wegen: een weg voor de Jood via de Thora en een weg voor de heidenen via Jezus Christus. Het gaat om één Herder en één kudde, uit Joden en heidenen samen, Wij hebben als Christenen, als mede-erfgenamen der belofte Israël te dienen met het beste wat wij van zijn God hebben gekregen. Het is gesprek, getuigenis én dienst. Omdat wij bij Israël zijn ingelijfd, daarom zijn wij ook ten dienste van Israël. Het volk dat deel heeft aan de wortels van ons christelijk geloof moet in de aandacht en het gebed van de gemeente van de Here Jezus Christus leven. Zo mogen wij dienst-bereid heel bescheiden bijdragen aan het gesprek van kerk en Israël.28


Noten

  1. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Amersfoort 1980 blz. 139. De woorden die in de Wekker van 2 mei 1980 blz. 230 verschenen zijn onder de titel Jodenzending?
  2. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Rotterdam-Centrum 1983 blz. 255v
  3. Zie: id. blz. 259
  4. Zie: id. blz. 260 sub 10.2
  5. Zie: id. blz. 260v sub 10.3 en 10.4
  6. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland ’s Gravenhage 1986 blz. 308: Commissierapport, waarin o.a. staat, dat de kerk zich wel moet ‘wachten voor een getuigenis bij wijze van éénrichtingsverkeer’; vgl. Commissierapport in Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Hoogeveen 1977, waar wordt gezegd: dat de mening van de meerderheid van de commissie erin versterkt is, ‘dat de ‘getuigenislijn’ en de ‘luister-lijn’ op evenwichtige wijze worden gehanteerd, hoewel het zaak zal zijn, dat de ‘luisterlijn’ de ‘getuigenislijn’ niet overheerst’, blz. 251
  7. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Rotterdam-Centrum 1983 blz. 261 sub 10.5 en 10.6
  8. Zie: id. blz. 261 sub 10.7 en blz. 263 sub 11.4