Hier ziet u hoe de pagina er ongeveer uit komt te zien als u die afdrukt.
Plaatjes en enkele andere elementen worden niet weergegeven.
Dit gedeelte (met rode achtergrond) wordt niet geprint.
De uiteindelijke afdruk kan een andere regellengte hebben.


normale weergave

print deze pagina


‘Je broeder is je vijand’

‘Je broeder is je vijand’

lees: Numeri 20:14-21

Jakob en Ezau: in Genesis lezen we over hun confrontatie en verzoening. Numeri vertelt over hun nakomelingen: Israël en Edom. Weer is er een confrontatie, maar tot verzoening komt het niet meer. Ooit had Rebekka haar zoon Jakob gewaar­schuwd: ‘Zie, je broer Ezau troost zich over jou met de gedachte dat hij je zal doden’ (Gen. 27:42). Jaren later echoot die waarschuwing nog na. Edom komt Israël tegemoet, tot de tanden gewapend.

Een beleefd verzoek

Vanuit Kades stuurt Mozes boodschappers naar de koning van Edom. Zij moeten een beleefd verzoek overbrengen: ‘Dit zegt uw broeder Israël: (...) Laat ons toch door uw land trekken. Wij zullen niet door akkers of wijngaarden trekken, en wij zullen geen water uit een put drinken. Wij zullen de koninklijke weg nemen, wij zullen niet naar rechts of naar links afwijken, totdat wij door uw gebied getrokken zijn’ (Num. 20:14-17).

Het is opvallend dat Israël zich bij Edom aandient als ‘uw broeder’. De Israëlieten en de Edomieten hebben dezelfde voorvaders: Abraham en Izaäk. Het zijn broeder­volken, ‘broeders’ (Deut. 2:8, Obadja 10, 12). Daar komt bij dat Edom weet welke ellende Israël in Egypte heeft ondergaan. Daarover hoeven de boodschappers niet in details te treden. Het enige wat Israël wil, is vreedzaam door het gebied van Edom trekken, zonder ook maar iets van hem te nemen of te vragen. Israël vraagt minder dan gastvrijheid: tijdelijke tolerantie.

Wel een uittocht, niet een doortocht

Hier komen beide volken als collectief in beeld. In de Hebreeuwse tekst komt ‘Edom’ vier keer voor, ‘Israël’ drie keer, en ‘Israëlieten’ slechts één keer. Tussen de regels door lees je over een ontmoeting tussen Jakob en Ezau, zoals in Genesis 32 en 33.

Edoms antwoord is dreigend: ‘U mag niet door mijn land trekken, anders ga ik u met het zwaard tegemoet!’ (Num. 20:18). Een stap over de grens is een mes tussen de ribben! Vanwaar deze vijandige houding? Kan Edom, na alle ellende die Israël heeft doorstaan, niet een beetje medeleven tonen of medewerking geven? Weet het broeder­volk dan niet wat er zich heeft afgespeeld in het verleden van Israël?

Zeker wel! Mozes zong erover, nadat de paarden en ruiters van de farao in de Rietzee waren omgekomen: ‘U leidde in Uw goedertierenheid dit volk, dat U verlost hebt (...) De volken hebben het gehoord, zij sidderden (...) Toen werden door schrik overmand de stamhoofden van Edom (...) Op hen viel verschrikking en angst. Door de grootheid van Uw arm verstomden zij als een steen, terwijl Uw volk, HEERE, erdoor­heen trok, terwijl dit volk, dat U verworven hebt, erdoorheen trok’ (Ex. 15:13-16). Edom wéét wat Israël overkomen is. Juist daarom is er bij Edom angst en jaloezie: angst voor de macht van de HEERE en jaloezie vanwege Israëls plek in Gods plan.

De harde houding van Edom versterkt zich als Mozes zijn boodschappers opnieuw stuurt om Israëls goede intenties te onderstrepen: ‘Wij zullen langs de hoofdweg trekken, en als wij van uw water drinken, ik en mijn vee, dan zal ik daarvoor de prijs betalen. Ik wil alleen maar te voet doortrekken, meer niet’ (Num. 20:19). Betalen voor water, is dat normaal? Meestal niet, maar in dit geval is het Gods gebod (Deut. 2:6).

Edom voegt de daad bij het woord. Met groot machtsvertoon stelt Edoms leger zich op aan de grens, zwaar bewapend. Israël kijkt de doodsdreiging in de ogen. Edoms afkeer van Israël zal nog lang in het geheugen blijven hangen (Richt. 11:17-18).

De omweg is Gods weg

De Israëlieten kiezen voor de omweg. Hun reis vervolgt zich niet door, maar om Edom heen. Israël gaat een confrontatie uit de weg. Hij heeft zich bij Edom aangediend als ‘uw broeder’, maar moet constateren dat er bij Edom geen ruimte is voor broederschap. Er is alleen maar vijandschap te vinden. De broeder is de vijand geworden.

Later brengt Mozes het volk van Ezau nog een paar keer ter sprake. Hij zegt dat Israël Edom niet mag uitdagen of aanvallen (Deut. 2:5). Hij zegt zelfs: ‘U mag van de Edomiet geen afschuw hebben, want hij is uw broeder’ (Deut. 23:8). Dat klinkt als: ‘Heb uw vijanden lief; doe goed aan hen die u haten’ (Luk. 6:27), en: ‘Overwin het kwade door het goede’ (Rom. 12:17-21).

Edom heeft geen boodschap aan Israël en zijn God. Het volk van Ezau stelt zich haatdragend op tegenover het volk van Jakob. Van je broeder zou je iets anders verwachten. Dit gebeuren onderstreept echter dat God een plan heeft met de nakomelingen van Jakob. Hij trekt met hen verder, ondanks haat, dreiging en vijandschap van de volken. Het volk Israël is door God gekozen en geroepen om zijn liefde en trouw bekend te maken onder de volken (Jes. 49:6). Daarbij zal Israël telkens opnieuw weerstand en lijden moeten overwinnen. Maar waar Israël is, daar zal de HEERE ook zijn. De ‘omweg’ die God met zijn volk gaat, leidt naar de vervulling van Gods beloften!


Gespreksvragen:

  1. Waaruit is de vijandige houding van Edom tegenover Israël te verklaren?
  2. Wat is de relatie tussen wat er gebeurt in Numeri 20:14-21 en wat God zegt in Deuteronomium 2:2-7
  3. Wat valt er te leren van de keuze die Israël maakt in Numeri 20:21?

L. van Dalen
Verbonden jrg. 59 nr. 3 (sep. 2015)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden