Prof. Boertien in Jeruzalem

Zesdaagse oorlog

Het meest tekenende gebeuren gedurende de zeven jaren dat Boertien in Jeruzalem woonde, ligt misschien wel helemaal aan het einde: de zesdaagse oorlog en het feit, dat de familie Boertien het vertrek naar Nederland vanwege de dreiging niet vervroegde, maar uitstelde.


Iemand vertelde mij hoe Boertien die ochtend van de 5e juni 1967 bij hem in het bureau was voor een bespreking, toen ze schieten hoorden en het bericht kregen, dat er oorlog was. Het was gevaarlijk op straat, dus het werd een lange bespreking. Nadat er ’s morgens in alle vroegte vijandelijk­heden met Egypte en Syrië waren begonnen, waren het de Jordaniërs, die het westelijk deel van de stad beschoten. Dat was vlakbij, want ze bezetten tot die dag de Oude Stad en de oostelijke wijken. Na enkele dagen was de strijd beslist met een voor velen verrassende overwinning voor Israël, dat de ge­bieden veroverde, die nu nog dagelijks in het nieuws zijn: Oost-Jeruzalem, de West Bank, de Golan en Gaza met het hele Sinaï-schiereiland. Maar de spanning die aan de oorlog voorafging en ook wat de eerste uren bekend werd, deden zo’n afloop niet verwachten. Boertien was kort voor de oorlog vertrokken, alleen, naar Nederland en Zwitserland om de situatie in het Midden-Oosten duidelijk te maken aan kerken en kerkelijke instellingen, onder andere aan de Wereldraad van Kerken. Op 4 juni was hij weer terug, net voor het begin van de oorlog. De familie maakte de beschietingen mee, de verovering van het oosten van de stad en de diepe vreugde daarover. Enkele weken daarna kwam het vertrek naar Nederland om in Amsterdam aan de universiteit te gaan werken.


Dat blijven in Jeruzalem heeft grote indruk gemaakt in een situatie, waarin Israël zich alleen en verlaten voelde. Maar het paste ook in het verdere beeld, dat mensen van Boertien hebben. Er is na vijfentwintig jaar heel veel veranderd in Jeruzalem, maar nog altijd herinneren veel mensen hem zich als iemand, als een van de weinigen, die in die jaren al werkelijk belang­stelling had voor Israël en jodendom. En toen ik acht jaar geleden in Jeruzalem aankwam, was het soms een goede introduktie (die ook een al te uitgebreide en soms pijnlijke inleiding op de Nederlandse kerkelijke verdeeldheid hielp vermijden) te zeggen, dat ik van de kerk van Boertien was.

Zeven jaar Jeruzalem

De zeven jaren dat Boertien in Jeruzalem gewerkt heeft, zijn geloof ik van groot belang geweest voor hemzelf, voor onze kerken en ook voor de joods-christelijke betrekkingen in Jeruzalem - ook al waren er direkt na zijn ver­trek ingrijpende veranderingen omdat de christenen van Oost-Jeruzalem deel van het beeld gingen uitmaken.

En toch kwam er voor de oppervlakkige beschouwer in maart 1960 eenvoudig een zoveelste missionaris naar Jeruzalem, die als opdracht had, de samenwerking van de protestantse kerken te verbeteren. Missionaris werd Boertien toen in Vrede over Israël ook nog regelmatig genoemd en, al was de naam van het deputaatschap toen al gewijzigd, zo lagen in grote lijnen ook wel de verwachtingen binnen onze kerken.

Secretaris van de Raad van Christelijke Kerken

Over de opdracht die Boertien in Israël had, moet nog wel wat meer verteld worden. Hij werd secretaris van de UCCI, de United Council of Churches in Israël (de Verenigde Raad van Kerken in Israël). Die UCCI was toen pas een jaar oud maar men kreeg al snel behoefte aan iemand, die tijd had om het werk van de Raad te coördineren en activiteiten te ontwikkelen.


Contacten tussen kerken zijn in Israël traditioneel moeilijk, oppervlakkig en beperkt. Dat komt door verschillen tussen kerken, maar ook door een soort concurrentie. De betrekkelijk weinige christenen zijn verdeeld over een groot aantal kerken, die allemaal hun bestaansrecht, hun eigenheid moeten verdedigen en die allemaal behoefte hebben aan meer leden. Dat er tussen protestantse kerken enige samenwerking tot stand kwam, was heel bijzonder, maar toen bleek ook, hoe nodig de Raad was, en hoeveel inzet nodig zou zijn om haar zinvol te laten functioneren.


Om u een idee te geven van de spanningen en moeilijkheden kan ik de leden van de raad het beste in drie groepen verdelen.

Die groepen waren, omdat ze alle drie zo klein waren, wel op elkaar aan­gewezen, stonden theologisch ook vaak niet zo ver van elkaar af, maar kenden onderling toch veel verschillen: in taal, cultuur, politiek, vorm van eredienst en theologie.


De secretaris moest het onderlinge begrip bevorderen en proberen, de Raad naar behoren te laten functioneren als gemeenschappelijk orgaan voor de protestanten in het land. Het uiteindelijke doel was, te komen tot een of meer inheemse protestantse kerken in Israël.

De secretaris moest de grote jaarlijkse vergaderingen, die altijd begin november gedurende een paar dagen plaats vonden in Tiberias, in het toenmalige Schotse ziekenhuis, plannen, thema’s voorstellen en zorgen voor een groot deel van de invulling van het programma.

Regelmatig waren er ook conferenties voor gemeenten uit een bepaalde streek, waar dus makkelijker en meer afgevaardigden heen konden komen dan naar de jaarvergaderingen. Hier stond met name het leren kennen van elkaar door bijbelstudie centraal. Omdat in bijna al de kerken die deel van de UCCI uitmaakten de invloed van de thuiskerken erg groot was, kwam later het plan op, bijeenkomsten te houden met vertegen­woordigers ook uit die kerken. Het initiatief bleef bestaan, maar hier bleek eens te meer, hoe moeilijk het was en is, in vragen van oecumene verder te komen dan een vreedzame uitwisseling van standpunten.

De secretaris zelf probeerde de oecumene gestalte te geven en preekte in de verschillende kerken, die lid van de UCCI waren. Met de Schotse kerk in Jeruzalem, St. Andrew’s, was er door de breed-gereformeerde achter­grond van deze gemeente wel een bijzondere band: Boertien was er ouderling en ging regelmatig in de diensten voor.


Veel van het werk van de UCCI bestond uit commissies met speciale opdrachten. Getuige zijn rapporten en zijn artikelen in Vrede over Israël besteedde Boertien vooral veel aandacht aan de literatuurcommissie en aan de commissie die een lijst van christelijke termen in het hebreeuws moest samenstellen. Dat laatste was een moeilijk, tijdrovend en precies werk, waarin hij echter zijn wetenschappelijk en taalkundige vaardigheden goed nuttig kon maken. De lijst was vrijwel af in 1967 en is later nog in een verbeterde vorm uitgegeven, na commentaar van een aantal geleerden; dat alles nog begeleid door Boertien, die de eerste jaren na zijn vertrek heel regelmatig Israël bezocht, onder andere voor Israël-deputaten.

De literatuurcommissie werkte aan een basisaanbod van christelijke literatuur in het Hebreeuws en Arabisch. Daar was van alles bij: zowel kinderboeken als theologie. Vooral moet genoemd worden de hebreeuwse concordantie op het Nieuwe Testament, een groot projekt, dat door Boertien werd gestart en waarvoor hij ook een belangrijk deel van de fondsen wierf. Iemand heeft meerdere jaren gewerkt aan dit hulpmiddel voor theologen en gemeenteleden, en die man moest betaald worden. Ook dit boek kwam af toen Boertien al enkele jaren weer in Nederland woonde.


Wanneer ik zo het belangrijkste deel van het werk beschrijf, merkt u wel: op zich hoefde contact met joden daarin niet zo’n vooraanstaande plaats in te nemen. Het ging vooral om een hulpdienst aan de kleine en zwakke kerk in Israël, om die te helpen, haar taken naar binnen en naar buiten waar te nemen. Het jodendom hoefde daarin eigenlijk niet anders voor te komen dan als object van zending of evangelieverkondiging.

De Rainbow-Groep

Maar blijvende invloed en betekenis van Boertien zijn meer te merken binnen andere organisaties dan in de UCCI (die toenemend in charisma­tisch-evangelicaal vaarwater terecht gekomen is) en waar voor nadere bezinning op het thema Israël geen plaats is. Die bezinning is het juist, die het werk van Boertien droeg en hem daarom ook verder bracht: tot andere mensen en tot bijbelse vormen van een kerkelijke houding tegenover het volk van God.


Hij was een van de acht christenen die samen met acht joden de Rainbow-Groep vormden in mei 1965. Dat was een kleine groep met zeer vooraan­staande leden, en over het bestaan ervan werd niet te veel gezegd of geschreven omdat men vreesde dat teveel belangstelling de groep geen goed zou doen. De Rainbow-Groep is er nog steeds en heeft de jaren door een belangrijke rol vervuld in de contacten tussen joden en christenen in deze stad.

De eerste lezing werd gehouden door Boertien over het verbond van God met Noach in de joodse traditie: een centraal thema wanneer men als groep zich regenboog noemt.


Korte tijd later, in februari 1966, ontstond de Ecumenical Theological Research Fraternity in Israël, een studiegroep van christenen, die zich ook met name bezig hield met de relatie tussen de kerk en het joodse volk. De oprichters en deelnemers zagen zich gesteld voor vele vragen, met name door de beginnende ontmoeting met het jodendom. Wat betekent het, kerk te zijn na de oorlog, na de Sho’ah (vernietiging), na de stichting van de staat Israël en ook nog wonend in die staat? Wat is de kerk in Jeruzalem en wat zou ze moeten, kunnen betekenen?

Boertien werd de eerste voorzitter van deze organisatie, die ook nog steeds bestaat. De toen gegroeide overtuiging, dat het belangrijk is, op niveau samen te studeren als christenen in Jeruzalem, is er nog altijd. De Fraternity vergadert maandelijks en geeft een tijdschrift uit om christenen in andere landen iets te laten delen in Jeruzalemmer lezingen en besprekingen.

Ontmoeting: verrassend en voor de hand liggend

Van de beide hier genoemde groepen is Boertien maar betrekkelijk kort lid geweest, maar hij staat hier wel, met enkele anderen, aan de wieg van een nieuwe benadering van het joodse volk in Jeruzalem. Dat is verrassend en tegelijk volstrekt voor de hand liggend.


Het is wat verrassend gezien het werk dat hij in Israël deed, al moet meteen gezegd worden, dat de grenzen tussen wat we dan maar in het kort zen­ding en ontmoeting zullen noemen, toen lang niet zo duidelijk lagen als tegenwoordig het geval is. Maar de UCCI was toch wel overwegend een raad van zendings-organisaties. Gedachten over respect voor het joden­dom, over de betekenis van het verbond en de trouw van God moeten voor de meeste leden vreemd geweest zijn, zeker wanneer conclusies getrokken werden met betrekking tot de opdracht van de kerk ten opzichte van Israël.

Ook vanuit onze kerken zal er in die tijd niet veel druk zijn uitgeoefend, het werk onder Israël met meer voorzichtigheid en begrip uit te voeren en wat minder aan zending te denken. Wel was er, dat maak ik op uit de artikelen van met name de voorzitters van deputaten in Vrede over Israël, steun en begrip voor wat Boertien deed, en deputaten deden al hun best om naar de gemeenten toe duidelijk te maken, wat de problemen en de heel eigen kanten van dit werk zijn. Maar, voorzover ik kan nagaan, het initiatief ging uit van Boertien, en de directe nadruk van deputaten lag nog iets anders.


Het is echter ook voor de hand liggend, dat deze ontwikkeling plaats vond en dat juist Boertien er zo bij betrokken was. Hij had het jodendom leren kennen als een levende godsdienst, een realiteit met niet alleen een ver­leden, maar met een heden en een toekomst. Dat heeft met zijn studie te maken met zijn voorbereidingen voor zijn werk in Hamburg en in Jeruzalem, maar ook met zijn eigen belangstelling van jongsaf en dus zeker ook met onze kerken, waar je vaak het gevoel, de overtuiging en het geloof tegenkomt, dat er met Israël nog meer aan de hand is.

Hamburg

Het is ook zeker niet los ter zien van het werk in Hamburg, waar de famlie Boertien van 1954-59 woonde, en dat in veel opzichten een goede voor­bereiding was op Jeruzalem. Ik wil daarom op die tijd iets nader ingaan.


Dat werk gebeurde in samenwerking met de Protestantse Kerk van Ierland, die in Hamburg al lange tijd zendingswerk deed. De Jeruzalemgemeente was een bijzondere plaats, waar veel joodse christenen lid waren. In de tijd zo kort na de oorlog stond deze gemeente midden in de problemen rond de relatie tussen het joodse en het Duitse volk. Boertien werkte daar in de gemeente, had ook contacten voor het daarnaast gelegen diakonessenhuis en ontwikkelde veel activiteiten, waarbij hij als betrekkelijk buitenstaander een bijzondere rol vervullen kon. Hij kwam in aanraking met de joodse gemeenschap, met het bredere kerkelijk leven en de theologie in Duitsland, en hij moest in veel opzichten keuzes maken, lijnen uitzetten, theologisch doordenken.

Een tekenend feitje: in het eerste artikel van Boertien voor Vrede over Israël (eerste jaargang nummer 2) schrijft hij over de redenen, waarom hij iemand niet gedoopt heeft. Laat ik op die redenen niet ingaan; ze zijn overtuigend. Maar het is zeker opmerkelijk voor een missionaris juist daarover te schrijven en dat te benadrukken. Het zegt veel over Boertiens voorzichtigheid en genuanceerdheid. Ook in de kerk heiligt het doel de middelen niet.

In Hamburg, juist toen en juist in Duitsland, leerde Boertien taktvol en eerbiedig om te gaan met het joodse volk, zich bewust van de pijnlijke geschiedenis tussen kerk en Israël en van de vele gevoeligheden. Tegelijkertijd kon hij vanuit zijn achtergrond een bijdrage leveren aan de ontmoeting in Duitsland.

Vanaf het begin lag het in de bedoeling dat Hamburg een tussenstop zou zijn. Het was voor deputaten belangrijk, concreet werk te kunnen beginnen en daarvoor een predikant in dienst te hebben, maar het ideaal was toch Jeruzalem. Dat dat ook voor Boertien zo was, blijkt enkele keren uit artikelen die hij voor Vrede over Israël schreef. In de loop van 1959 worden de mogelijkheden in Israël concreet, en deputaten vertellen met vreugde over de voortgang van de plannen en roepen op, de contributie van VoI te betalen: de uitgaven zouden door de uitzending naar Jeruzalem belangrijk stijgen.

Eind 1959 werd afscheid genomen van Hamburg, en op 25 februari 1960 was de uitzendingsdienst vanuit Groningen; de tweede, want ook voor de Hamburg-periode was Groningen zendende gemeente. Ruim zeven jaar bleef de familie in Jeruzalem, in het Armeense huis aan de spoorlijn - afgezien van een verblijf in Nederland in 1963-1964 in verband met de promotie.

De lijn in het werk

Er is over zo’n volheid van zeven jaren natuurlijk nog veel meer te schrijven. Wanneer je in een stad als Jeruzalem woont en werkt, zijn er zoveel mensen en dingen en situaties, die het vasthouden waard zijn. Maar geheugens van mensen zijn vaak toch heel beperkt en wat er is opgeschreven, is betrekke­lijk weinig. Het is te hopen, dat Boertien daar zelf nog eens iets aan zal toevoegen.


Er zijn veel interessante feiten, die niet veel mensen buiten hem nog weten. Maar het belangrijkste is de lijn in het werk, en die was er van begin tot eind, en voor velen duidelijk herkenbaar: door zo’n gegeven als het in het land blijven in juni 1967, door vele andere kleine anecdotes, door het hele werk in preken en spreken en doen.


Boertien heeft werkelijk belangstelling voor Israël: zo, dat anderen dat merkten. Hij stáát voor de opvatting, dat Israël de moeite waard is. De moeite waard om je mee in te laten, om mee te spreken, om te bestuderen, om op te promoveren en om te doceren. Israël is de moeite voor God, en daarom hoort het ook voor de kerk de moeite waard te zijn, in Jeruzalem en in Nederland.


Die overtuiging wist hij te vertalen en over te dragen op andere mensen, op mede-christenen en op joden. Door dat hier zeven jaar lang niet alleen te zeggen maar ook te leven, heeft hij wezenlijk bijgedragen aan het denken binnen onze kerken over Israël en aan de ontmoetingen en gesprekken die joden en christenen in deze stad hebben.

drs. Rien van der Vegt
Vrede over Israël jrg. 37 nr. 4 (sep. 1993)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel