Israël, het heil en de volken
(n.a.v. Psalm 98)
Psalm 98 kennen we vooral uit de advents- en kerstliturgie. En misschien voelen we er dan iets van mee dat we dit lied inderdaad alleen maar kunnen zingen vanwege Gods ‘trouw jegens het huis Israëls’.
Het is een overweldigend en meeslepend lied, dat zeer uitbundig de Here prijst wegens het wonder van overwinning (vs 1c) en heilsbekendmaking (vs 2a). Die twee horen bij elkaar: heilsverwerving en heilsverkondiging. En ze bevatten -naast een intense vreugde daarover (vss 4-8) ook een sterke heilsverwachting (vs 9).
Om welk wonder en welke overwinning het gaat, is niet duidelijk. Blijkbaar is aan een uitzichtloze situatie een einde gekomen en is een nieuw begin gemaakt. Misschien heeft daarom dit lied in joodse tradities een plaats gekregen in de liturgie van de nieuwjaarsdag.
In elk geval is de inzet feestelijk: de Here God is in actie gekomen en dat mag geweten worden - in Israël en bij de volken. Dat opent meteen perspectieven: kennelijk mogen de volken delen in de zegen van Gods koningschap naarmate ze de bijzondere weg van Gods genade en trouw met betrekking tot Israël waarnemen en aannemen.
Grond voor de uitbundige lofprijzing en de gunnende oproep om daaraan mee te doen, is Gods goedheid en trouw ‘jegens het huis Israëls’ (vs 3a.b). De echo daarop beluisteren we in de advents- en kerstzang van resp. Zacharias en Simeon (Luk.1,68-71 en 2,29-33). M.n. in de lofzang van Simeon, die als ‘rechtvaardige’ diep in de joodse traditie geworteld is worden heidenen (‘gojim’) en Israël in één adem genoemd, de volken zelfs voorop! Kennelijk heeft wat de Here in zijn verbondstrouw aan en in Israël doet ‘uitstraling’ naar de volken.
Of - anders gezegd - Gods heil, zijn reddend en ruimtescheppend werk heeft internationale en kosmische betekenis. Het uiteindelijke doel is recht en gerechtigheid op aarde, tot heil voor de volken. Dit is zó nieuw, zo uniek en zo breed dat oude, bestaande, liederen ontoereikend zijn om dit te bezingen. Alles wordt nieuw, zelfs de bestaande lofprijzing. Het verste perspectief daarvan zie ik in Openb.5,9 en 14,3.
In deze opmaat tot het nieuwe lied zitten enkele opvallende aspecten:
a) Het ontspringt uit de daden van de Here - zie ook de pss 33,3; 40,4; 96,1; 144,9 en 149,1. De lofzang waarop Hij troont, wordt door de Here Zelf ingegeven. Door Hem alleen! Daden van mensen komen niet in het vizier; evenmin wereldmacht of mensenkracht. Het is de Here, die wonderen doet, die heil bekend maakt en gerechtigheid openbaart, die gedenkt en komt; Hij bepaalt en beheerst de geschiedenis, die tot haar bestemming komt bij het oprichten van Gods Rijk op aarde. Op wonderlijke wijze voltrekt zich door de geschiedenis en het aardse gebeuren heen de heilsgeschiedenis. Dat geeft bij alles wat in de wereld gaande is en ons vaak bang maakt een goed gevoel: niets houdt de Here in zijn heilrijk komen tegen. De verwachting daarvan geeft moed en houdt op de been.
b) Het heil dat de volken mogen zien, waarin ze mogen delen en dat een reden is om de aarde op te roepen tot zingen heeft als basis Gods verbondstrouw ten opzichte van Israël. Die trouw heeft Hij - hoevaak ook getergd en gekrenkt - ‘nooit gekrenkt’. Dat is een wonder van genade, zoals dat in heel de geschiedenis van Israël zo vaak gebleken is. Dat Israël bleef bestaan, hoe verstrooid soms ook, en dat het opnieuw bestaat, mag als een teken van Gods trouw worden gezien. Mogelijk ziet deze psalm terug op de verlossing uit de ballingschap; maar in dat terugzien ligt tegelijk een sterke stimulans tot verwachten.
c) En dan wereldbreed. In één adem worden ‘het huis Israëls’ en ‘alle einden der aarde’ naast elkaar genoemd (vs 3b.c). Als God van Israël is de Here ook de Heer van wereld en volken (zie ook ps 97,9, zoals trouwens in meer psalmen het universele koningschap van de Here geroemd wordt, bv de pss 47, 93, 96 en 99). En daar is het - vanuit Israël - de Here om te doen: dat de volken Hem met vreugde dienen - zie ook ps 67,2-6; 68,30-33 en 72,8-11. Israël als ‘proeftuin’ en instrument van God om aan de wereld te laten zien hoe Hij het bedoelt: een wereld van recht en gerechtigheid. Bij dat heil worden van meetaf de volken betrokken. We zien dat in de aan Abram beloofde zegen; het wordt ook zo door de rasechte jood Jacobus verwoord op de vergadering in Jeruzalem (zie Hand.15,14vv) en de dito Paulus heeft dat als een indringend appèl aan zijn volksgenoten voorgehouden (Hand.28,28). Dat die zegen verder gaat dan Israël hebben we te danken aan de Here Jezus. In Hem ziet Simeon (Luk.2) het heil voor Israël en de volken belichaamd.
Het heil is uit Israël en voor de volken.
d) De koppeling tussen Israël, het heil en de volken is op zich al een wonder. Want (meestal) in het OT worden de volken als Israël-vijandig en Gode-vijandig gezien en als bedreigend ervaren. Ze stáán ook buiten het verbond. Maar in deze psalm valt elke grens van geschiedenis, bedreiging, angst en nationalisme weg: het wonder van het heil dat de Here bewerkt en bekend laat maken breekt door de grenzen heen.
Deze koppeling wordt ook heel duidelijk in het tweede deel van het Jesaja-boek - het troostboek voor Israël in ballingschap, dat meteen ook het boek van Gods wereldpolitiek is. Het is een oude en open vraag welke woorden het eerst geschreven zijn - die van ps.98 of die van Deutero-Jesaja. Onmiskenbaar is de overeenkomst met teksten als bv Jes.42,10; 44,23; 45,22vv; 49,6.13; 51,5.6.8; 52,10; 55,12; 62,2 en 66,18. In nagenoeg al die teksten vinden we het internationale en kosmische aspect van Gods verlossend handelen terug.
Dat betekent: einde aan schuld, onmacht, onrecht, leed en dood; en rechtzetting van alle dingen tot volkomen gaafheid.
Intussen staat de volkomen vervulling van deze profetische psalm nog uit. Terecht kunnen we ons afvragen wat ‘de einden der aarde’ tegenwoordig aanschouwen van Gods heil in Israël en in de kerk. We kennen nog geen applaudisserende stromen en we zien nog geen huppelende bergen.
Toch: wat gebeuren gaat, mag op voorhand al in de liturgie gevierd worden. In de oefening van het nieuwe lied zing je je boven de feiten uit in de verwachting van de komende heilstijd. Immers, dankzij Gods trouw aan Israël is de Here Jezus Christus gekomen en sinds Pinksteren wordt Hij en alle heil in Hem in de hele wereld bekendgemaakt. Deze verkondiging brengt vreugde met zich mee en heeft tevens in zich de belofte en de garantie van de voltooiing.
Wanneer we deze woorden met Israël meezingen - en terecht doen we dat vanuit Luk.1 en 2 - dan gaat het erom of wij de opmaat tot het nieuwe lied beleven in een vreugdevol verwachten van het heil en reikhalzend met de gekluisterde schepping verlangen naar de dag dat Hij komt - Hij, de Here, de God van Israël, de Allerhoogste over de ganse aarde. En even indringend als ons zingen is ons bidden dat dit heil ook in Israël gezien en beleefd wordt.
ds. Hedde Biesma
Vrede over Israël jrg. 43 nr. 5 (dec. 1999)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel