Zionisme, derde tempel en de volken

Verlangen naar Sion

De liefde voor Sion is binnen het joodse volk, levend in de verstrooiing, van generatie op generatie overgeleverd. Daarmee verbonden is tevens het verlangen om naar het land Israël terug te mogen keren door de eeuwen heen levend gebleven. Het verlangen naar Sion werd vooral wakker gehouden in de liturgie. Gevoed door de welsprekende woorden uit Psalm 137:5: ‘Indien ik u vergete, o Jeruzalem, zo vergete (mij) mijn rechterhand’, werd het verlangen naar Sion verwoord in de gebedenboeken. Zo wordt Psalm 137 dagelijks na de maaltijd gebeden en zingt men vervolgens ‘Geprezen Gij, Eeuwige, die in barmhartigheid Jeruzalem zal herbouwen.’ Op elke Sabbath wordt Psalm 126, beginnend met de woorden: ‘toen de HERE de gevangenen van Sion deed wederkeren, waren wij als degenen die dromen’, gezegd. Het driemaal daags uitgesproken ‘Sjema’ (Deut. 6:4), de centrale joodse belijdenis, wordt voorafgegaan door de woorden: ‘en breng ons in vrede tesamen uit de vier hoeken van de aarde en voer ons opgericht naar ons land’.

In het na het Sjema gereciteerde zogenaamde ‘Achttiengebed’ klinkt als tiende bede op: ‘Blaas de grote bazuin voor onze vrijheid en steek het teken op voor de inzameling van onze ballingen, en zamel ons tesamen in uit de vier hoeken der aarde. Gezegend gij, Heer, die inzamelt de verstrooiden van zijn volk’.

En - om nog een voorbeeld te geven van verlangen naar het enige land waar Joden zich werkelijk thuis weten - tijdens de seder, de paasmaaltijd, wenst men elkaar toe: ‘Het volgend jaar in Jeruzalem’.

Stellig, verlangen naar Sion is eigen aan het joodse volk.

Terugkeer, wanneer en door wie?

In de joodse traditie heeft in de loop der eeuwen de opvatting post gevat dat de terugkeer van het joodse volk naar Sion zal plaatsvinden in de eindtijd, onder leiding van de Messias. Het zal geschieden op een door God Zelf bepaald tijdstip, want het einde der tijden is door God van te voren vastgesteld en alleen aan Hem bekend (vgl. ook Hand.1:6,7).

Massale terugkeer naar Sion of Messiaanse verlossing werd dan ook tot aan het ontstaan van het Moderne Zionisme gezien als een bovennatuurlijk, goddelijk ingrijpen en zou niet mogen geschieden op menselijk initiatief. Vanuit deze overtuiging was het daarom beter tot de komst van de Messias in ballingschap, maar trouw aan de geboden, te blijven leven en daarmee gepaard gaand lijden te aanvaarden.

Deze opvatting was ontstaan vanuit de negatieve ervaringen die men had opgedaan met ‘valse’ messiassen. Telkens weer was een Messiaanse droom op een bloedbad uitgelopen. Voorbarige initiatieven waren blijkbaar gedoemd om te mislukken, ja, werden zelfs gezien als opstand tegen God.

In de Misjna, de neerslag van de mondelinge traditie die als basis gediend heeft voor de Talmoed, wordt dan ook niet op Messiaanse verwachtingen ingegaan, maar alle nadruk gelegd op de levensheiliging. Het niet massaal mogen terugkeren vóór de komst van de Messias werd mede gebaseerd op een tekst als Hooglied 2:7 waar staat geschreven: ‘wekt de liefde niet op en prikkelt haar niet, vóórdat het haar behaagt.’ Tegen deze achtergrond ontstond binnen de joodse traditie de staande uitdrukking dat het volk niet naar Israël mag optrekken ‘gelijk (of: omgeven door) een muur’. Niet massaal dus, maar hoe staat het dan met persoonlijk initiatief? Door de eeuwen heen zijn er immers Joden naar het land teruggekeerd. Is het voor een individuele Jood een gebod van God om vóór de komst van de Messias in het land te gaan wonen?

Over deze vraag bestaat verschil van mening onder de joodse geleerden. Toch treffen we in de Talmoed uitingen aan die het gewicht van het gaan wonen in het Land verwoorden.

Zo lezen we in een Talmoedtraktaat: ‘Iemand kan z’n gezin dwingen met hem op te gaan naar Israël. Men kan echter niemand dwingen het te verlaten’ en elders: ‘Zelfs op Sabbath mag een man een verdrag sluiten om een huis in het Land te verwerven’.

Opnieuw enkele duidelijke uitingen van sterk verlangen naar Sion. Toch wordt aan vestiging in het land altijd de voorwaarde verbonden van het strikt willen naleven van de geboden. Dit laatste om een aantal redenen: Ten eerste omdat ballingschap in de Bijbel wordt gezien als straf voor de zonde van het volk. Vervolgens omdat het traditionele Jodendom meent dat een groot aantal geboden alleen in het land Israël vervuld kan worden. Tenslotte omdat een strikte vervulling van de geboden de komst van de Messias zal kunnen bespoedigen. Op grond van de laatste gegevens wordt duidelijk dat de opkomst van het Moderne Zionisme voor grote problemen stelde.

Modern Zionisme: een eerste stap op weg naar de verlossing?

Tot een massale terugkeer van het joodse volk naar Israël is het, vóór de komst van de Messias, toch gekomen. Het vond rond de eeuwwisseling gestalte in de politieke, nationale beweging van het Modern Zionisme waaraan de naam van Theodor Herzl onlosmakelijk verbonden is. Het zou uitlopen op de stichting van de staat Israël in 1948. Kenmerkend voor deze vorm van Zionisme is het menselijk initiatief. Daarnaast had de beweging een sterke niet-religieuze trek: Men wilde een volk zijn als alle andere volken. Het is te begrijpen dat dit menselijk initiatief op groot verzet stuitte bij de joodse orthodoxie. Het stond immers haaks op de visie dat een massale terugkeer alleen door plotseling goddelijk ingrijpen mocht plaatsvinden. Tevens riep het voornamelijk niet-religieuze karakter van de beweging weerstand op. Vele orthodoxe rabbijnen waren van mening dat het streven van de Zionisten onheil zou aanrichten onder het joodse volk. Wat zou het gaan betekenen om een volk als alle andere volken te zijn? Een loslaten van de religieuze wortels? Een leven als volk in Israël, in een eigen staat, zonder Tora en de voorschriften die deze bevat? Terugkeer op deze basis kon door hen niet anders gezien worden dan als een vergrijp en opstand tegen God. Het betekende huns inziens zeker geen eerste stap op weg naar de Messiaanse verlossing!

In het hedendaagse Israël wordt deze mening nog steeds uitgedragen door tal van antizionistische, ultra-orthodoxe Joden. Als werk van mensenhanden en wereldse aangelegenheid is het Zionisme huns inziens een satanische, anti-messiaanse uitbarsting, een sta in de weg voor de uiteindelijke verlossing.

Toch valt het niet te ontkennen dat er binnen de beweging van het Modern Zionisme tevens religieuze vooronderstellingen van het klassieke joodse messianisme meespeelden. Voorlopers van het Modern Zionisme en orthodoxe rabbijnen die een religieuze richting binnen de beweging gingen vormen, ontwikkelden op basis van het klassiek joodse erfgoed een meer positieve kijk op terugkeer naar het land. Zij benadrukten vooral de roeping voor elke jood op de vergeten plicht om in het land te wonen. De terugkeer zou een bevrijding van beneden af op gang kunnen brengen. Deze bevrijding betekende niet de uiteindelijke verlossing, maar zou wel een noodzakelijke inleiding op de Messiaanse tijd kunnen vormen. Door sommigen werd deze eerste stap op weg naar de verlossing zelfs als voorwaarde gezien voor een daarop volgend goddelijk ingrijpen. In deze kringen werd ook het ‘anders zijn’ van het joodse volk benadrukt. Zij leefden uit de verwachting dat door de terugkeer de oude onveranderde joodse waarden weer zouden gaan opleven. Deze hoop werd versterkt door de mening dat een groot aantal geboden alleen in het land Israël vervuld zou kunnen worden. Zij gingen leven vanuit de verwachting dat de wereldse nationale terugkeer zou leiden tot een geestelijk religieuze terugkeer.

Voor de eerste opperrabbijn van Israël, Abraham Isaac Kook, had de terugkeer dan ook Messiaanse betekenis. Zijn huidige volgelingen zijn van mening dat we vandaag de dag in een Messiaanse werkelijkheid leven. Voor hen vormt de staat Israël het begin van de Messiaanse verlossing. Bij de nadering van het jaar 2000 bestaat er in Israël binnen het joodse religieuze denken nog steeds verschil van mening over de vraag of de huidige terugkeer naar het land het begin van het einde der tijden of een verbreking van het Verbond is.

De Tempel

Naast de terugkeer van de ballingen naar het land is met de eindtijd ook de gedachte aan de herbouw van de Tempel verbonden. Deze verwachting werd eveneens levend gehouden in de liturgische gebeden. In het reeds genoemde ‘Achttiengebed’ lezen we in de 17de bede: ‘en doe de dienst terugkeren naar het binnenste van uw huis, en de vuuroffers van Israël en hun gebed neem die in liefde welwillend aan’. Het gebruikte woord ‘dienst’ is in z’n religieuze betekenis een aanduiding voor de offer dienst in de Tempel. ‘Offerdienst’ is ook na de verwoesting van de Tempel een kernwoord binnen de joodse religie gebleven omdat het, naast de dienst van het hart, het gebed (Deut. 11:13), en de praktische dienst in het doen van de geboden (Deut. 6:13-18), de centrale uitdrukking voor de relatie van God met zijn volk is gebleven.

Het is stellig waar dat, nu er geen Tempel meer is, alleen gebed en gebod als dienst zijn overgebleven, maar in de eindtijd zullen deze twee vormen van dienst opnieuw met de offerdienst worden verbonden. Aangezien dan ook de Shechina, Gods Inwoning of Aanwezigheid, naar de woorden van de geciteerde bede: ‘die zijn Inwoning terugbrengt naar Sion’ weer in de Tempel teruggekeerd zal zijn, zal in de offerdienst de nauwe verbondenheid van God met zijn volk opnieuw tot uitdrukking gebracht kunnen worden.

Tegen de achtergrond van de vraag of de huidige terugkeer van het joodse volk naar Sion als voorbereiding op de komst van de Messias moet worden gezien, is binnen orthodoxe kringen tevens het denken over de herbouw van de Tempel weer op gang gekomen. Toen in 1967 de hereniging van Jeruzalem een feit werd, is men in bepaalde kringen begonnen met geldinzamelingen om de Tempel te herbouwen. Op hallachische gronden (joods religieuze rechtsgronden) is voor het heden de herbouw van de Tempel verboden. Tot op de komst van de Messias en zolang er nog om Sion gestreden wordt, kan en mag de Tempel niet herbouwd worden (vgl. 1 Kron. 22:8).

Met het treffen van voorbereidingen gaat men echter gewoon door. Daarbij wordt tevens de discussie voortgezet over de vraag of het een Tempel met een hernieuwde offerdienst moet worden ( in orthodoxe kringen) of een Tempel ‘als huis van gebed voor alle volkeren’ ( in liberale gebedenboeken) moet worden.

De volkeren

In de joodse toekomstverwachting wordt ook aan de volkeren een plaats toegekend. Dit kwam reeds naar voren in het bovenstaande citaat uit de joods liberale gebedenboeken.

De geschiedenis zal uitlopen op het Godsrijk, waarin Israël in vrede te midden van de volkeren zal leven (vgl. Jes. 19:23-25).

In religieus Zionistische kringen zag en ziet men in de huidige terugkeer van het joodse volk naar Sion voor het volk Israël zelfs een taak weggelegd. Het heeft de opdracht om de religieuze en morele waarden de volkeren voor te leven en deze op hen over te dragen. Op deze wijze zou een begin gemaakt kunnen worden met de verlossing van de gehele wereld.

De oorsprong van dit denken ligt in de Hebreeuwse Bijbel. In Jesaja 2 lezen we bijvoorbeeld dat in de laatste dagen de Tempelberg vast zal staan en dat alle volkeren daarheen zullen optrekken (Jes. 2:2). Ook bij de volkeren zal dus een verlangen naar Sion gaan leven. De berg Sion neemt aldaar de functie van de berg Sinaï over, zoals gezegd is: ‘Want van Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem’ (Jes. 2:3).

Op het derde Pelgrimsfeest van Israël, het Loofhuttenfeest, - uitgerekend het feest dat in de kerk geen plek heeft gekregen -, wordt dit wereldwijde karakter van de verlossing gevierd. Het wordt verwoord in de profetische woorden van Zacharia: ‘Op die dag zal de Eeuwige de enige door mensen beleden God zijn en Zijn naam zal Enige zijn’ (Zacharia 14:9; vgl. ook vss. 16-19). Toch blijft zelfs deze belofte exegetisch vragen opwerpen. Want, terwijl we vanuit Jesaja 2 de indruk krijgen dat met de komst van het Messiaanse rijk de scheidsmuren tussen Israël en de volken geslecht zullen zijn, - een gedachte die we ook in het Nieuwe Testament in Efeze 2:14 tegenkomen -, geeft de aan Jesaja 2 verwante profetie uit Micha 4:5 de indruk dat de scheidsmuren in de Messiaanse tijd nog steeds overeind zullen staan. We zullen dan echter naar Gods belofte zelfs over dit vraagstuk het zwaard niet meer tegen elkaar opheffen (Micha 4:3), hetgeen ons een blij vooruitzicht schenkt.

drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 43 nr. 5 (dec. 1999)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel