‘Ik word naar Mijn daden genoemd’

over het gebruik van de Godsnaam in het jodendom


In dit artikel gaat het over de naam van God. Met name zal de vraag aan de orde komen waarom de Joden de naam van God niet uitspreken. Het blijkt dat achter deze eenvoudig zin een hele wereld schuil gaat aan gedachten en opvattingen, die ten diepste te maken hebben met het wezen van God zelf.

De aanleiding om over dit thema iets te schrijven is gelegen in het feit dat er in ons land gewerkt wordt aan een nieuwe bijbelvertaling. Rondom dit vertaalproject is discussie ontstaan over een heel aantal punten. U kunt daarover o.a. lezen in verschillende publicaties van de Katholieke Bijbelstichting en het Nederlands Bijbelgenootschap. Eén van de punten waarover het meest heftig wordt gediscussieerd is de vertaling van de Godsnaam.

Bij dit vertaalproject zijn ook mensen uit joodse kring betrokken. Zij zullen ongetwijfeld naar voren brengen hoe zij aankijken tegen het vertalen van de Godsnaam. En dan zal blijken dat het niet uitspreken van de Godsnaam grote consequenties heeft voor de vertaling ervan.

Het lijkt eenvoudig...

In de bijbel wordt God met vele namen en titels aangesproken. Ooit verscheen er een boek met de titel: ‘God heeft wel honderd namen’. Maar al die woorden, waarmee God wordt aangesproken en die over Hem worden gebruikt zijn niet allemaal van hetzelfde gewicht. Naar joodse opvatting hebben ze niet allemaal dezelfde graad van heiligheid. Neem bijvoorbeeld de naam ‘God’. Is dat nu een eigennaam of een titel? Als je het nauwkeurig bekijkt moet je zeggen het is een titel. Preciezer gezegd: het is een soortnaam. En dat blijkt als je bedenkt dat er meer goden zijn. Vroeger waren er goden als Marduk en Baäl. Tegenwoordig zijn er de nodige hindoestaanse goden. In onze ogen maken zij ten onrechte aanspraak op de titel ‘god’, maar daarmee verschillen we nu juist diepgaand van inzicht met de mensen die deze goden wel vereerden of vereren.

Het woord ‘god’ kan in de bijbel ook rechter betekenen. En dan wordt het woord in de bijbel soms gebruikt voor menselijke rechters. God heeft dus namen/titels die Hij met anderen deelt. Soms met mensen; meestal echter met andere goden. Veel namen en titels zijn dus niet exclusief voor die God, die zich in en door de bijbel aan ons heeft openbaard. Naast de aanspraak ‘God’ zijn er ook andere aanspraken, die door allerlei machten die zich goden noemen worden opgeëist. Te denken valt aan aanspraken als: Almachtige, Heilige, Eeuwige, zelfs Enige.

Het woord ‘God’ is dus niet als een eigennaam van God te beschouwen. Dat geldt ook voor heel veel namen die omschrijvingen zijn van het werk van God. We noemen er een paar: Schepper, Bewaarder, Herder. Ook zijn er namen die zijn gezindheid omschrijven, zoals Barmhartige, Genadige, Getrouwe.

Er is echter in de bijbel één eigennaam voor God. En dat is de naam die God aan Mozes heeft bekend gemaakt bij de Horeb. Het gaat om de woorden uit Exodus 3:13-15:

Daarop zei Mozes tot God: Maar wanneer ik tot de Israëlieten kom en hun zeg: De God van uw vaderen heeft mij tot u gezonden, en zij mij vragen: hoe is zijn naam - wat moet ik hun dan antwoorden? Toen zei God tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zei: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden. Voorts zei God tot Mozes: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: De HERE, de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jakob, heeft mij tot u gezonden; dit is mijn naam voor eeuwig en zo wil Ik aangeroepen worden van geslacht tot geslacht.


Op het eerste gezicht lijkt het eenvoudig. God maakt zich bekend met de eigennaam HERE. Zo wil Hij aangeroepen worden voor eeuwig.

Maar het is ingewikkeld...

Dat het toch niet zo eenvoudig is met de eigennaam van God blijkt al uit het stukje uit Ex. 3. Want op de vraag naar de naam van Mozes naar de naam van God, antwoordt God niet met de eigennaam HERE, maar met de woorden ‘Ik ben, die Ik ben’. God omschrijft wie Hij is. De naam van God is niet zomaar een eigennaam, zoals wij mensen een eigennaam hebben. God maakt zich wel bekend, maar in die bekendmaking zegt Hij meer ‘Wie Hij is’ dan ‘hoe Hij heet’. Er is sprake van terughoudendheid bij God. Hij levert zichzelf niet helemaal uit in de klank van een naam. Maar Hij belooft dat Hij zichzelf aan zijn volk Israël zal betonen zoals Hij is. Alleen in het vertrouwen op God zelf en niet in het alleen maar noemen van zijn naam mag Israël de toekomst tegemoet gaan. ‘Ik ben, die Ik ben’ heeft dan ook vooral de betekenis van ‘Ik ben erbij’, ‘Ik zal met jullie zijn’, of om het met de verbondswoorden te zeggen ‘Ik zal u tot een God zijn’.


Maar hoe komen we dan aan de naam HERE? Dat is een vervangingsnaam voor de door God aan Mozes gegeven naam. De naam van God, zoals die Exodus 3 gegeven is en op vele plaatsen in de bijbel (zelfs al voor Ex. 3) gebruikt wordt, is de naam, die wordt weergegeven met de vier letters: JHWH. Het is bekend dat de uitspraak van deze naam vroeger aan de mensen in Israël bekend is geweest. Wel is men altijd met schroom omgegaan met deze naam, wat vanuit Ex. 3 heel goed te begrijpen is. In de overlevering wordt gezegd dat deze naam in de tempel door de priesters werd uitgesproken. We kunnen hierbij denken aan de bekende priesterzegen uit Num. 6:22-27. Maar dat buiten de tempel altijd ‘God’ werd gezegd. Jaarlijks op Grote Verzoendag sprak de Hogepriester in de gebeden tien keer de naam JHWH uit. Als het volk, dat in grote getale aanwezig was, die naam hoorde boog het zich ter aarde.

De vraag waarvoor Israël vanwege die schroom voor de naam kwam te staan was hoe de naam JHWH uitgesproken moest worden wanneer een Israëliet de bijbel las en die naam tegenkwam of wanneer hij een gebed uitsprak en daarbij God wilde aanspreken met zijn naam. Men heeft al in zeer vroege tijd ervoor gekozen om niet op enigerlei wijze JHWH te zeggen. Dus geen Jehovah, of Jahweh, of Jahoe. Maar men ging een vervangingsnaam gebruiken: Adonai. Waar dus in de bijbel JHWH stond las men Adonai. En om dat duidelijk te maken in de hebreeuwse tekst zetten men de klinkers van Adonai (a-o-a) tussen de vier medeklinkers JHWH.

Adonai betekent ‘Heer’ of ‘Mijnheer’. Het is een gewoon alledaags woord. Een slaaf noemde zijn heer adoni. En er wordt zelfs van Sara gezegd dat zij haar man Abraham zo noemde.

Waar in onze bijbel HERE staat, of HEERE, (met hoofdletters), daar staan in het hebreeuws de vier letters JHWH. De conclusie moet zijn dat de naam HERE geen eigennaam is. In het hebreeuws staan twee woorden door elkaar: JHWH en Adonai. De eerste naam is in een bepaald opzicht de eigennaam van God; de tweede is een omschrijving van God. En wie deze twee-in-één wil vertalen staat voor een groot probleem.

Schroom aan joodse zijde

De constructie in de bijbel om de letters JHWH te voorzien van de klinkers van Adonai wijst er op dat er iets met de naam van God aan de hand is. Waarom hebben de bijbelschrijvers en in hun spoor de overleveraars van de bijbeltekst het nodig gevonden iets met die Godsnaam te doen?

Het meest gangbaar is de opvatting dat dit te maken heeft met het derde gebod, waar staat: ‘Gij zult de naam van de HERE (JHWH) uw God niet ijdel gebruiken, want de HERE zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt.’ Dat wil overigens niet zeggen dat men dit derde gebod leest als een verbod om de naam van de HERE te gebruiken. In de joodse uitleg wordt uitdrukkelijk gezegd dat dit gebod slaat op de naam van de HERE gebruiken voor verkeerde doeleinden: valse eed, vervloekingsformules, magische rituelen. Maar in dit gebod is al wel een zekere waarschuwing te horen om de naam van de HERE voorzichtig te gebruiken. Het is de meest heilige naam.

Doorslaggevend voor de Joden om de naam van de HERE met schroom te gebruiken of beter nog helemaal niet te gebruiken is niet het derde gebod, maar het wezen van God zelf, zoals Hij zich aan Mozes heeft geopenbaard. God heeft aan Mozes niet zozeer een naam gegeven van Zichzelf, maar Hij heeft zijn wezen aan Mozes en het volk bekend gemaakt. God heeft beloofd Zichzelf te geven op zijn wijze. De schroom aan joodse zijde om de naam van de HERE uit te spreken is de schroom die men heeft voor het wezen van God. Het is onmogelijk met een naam uit te spreken wie Hij is. God is meer dan welke naam ook.

In de joodse boeken staat een commentaar bij de vraag van Mozes uit Ex. 3:13, ‘wat moet ik tegen de Israëlieten zeggen als zij mij vragen: hoe is zijn naam?’ Dan staat er:

Rabbi Abba bar Mammal zei: De Heilige Hij zij gezegend sprak tot Mozes: Je wilt mijn Naam leren kennen? Ik word genoemd in overeenstemming met mijn daden. Soms word Ik El Sjaddai genoemd, andere keren (Heer der) Heerscharen, of God (Elohiem), of HEER (vier letters) - wanneer Ik de schepselen oordeel word Ik God (Elohiem) genoemd; en wanneer Ik ten strijde trek tegen de wettelozen word Ik Heerscharen genoemd; en wanneer Ik Mijn oordeel over de misstappen van een mens uitstel word Ik El Sjaddai (Almachtige) genoemd; en wanneer Ik Mij barmhartig toon voor de wereld word Ik HEER (vier letters) genoemd.

Dit commentaar maakt duidelijk dat God naar zijn diepste wezen door middel van namen wel genoemd en aangesproken, maar niet ‘gevangen’ kan worden. Er is niet één naam (ook niet de allerheiligste naam) die heel Gods wezen uitzegt. Genoemd word Ik naar mijn daden. Onder de Joden leeft de vrees voor Gods naam. De heiligheid van God (Hij is de gans Andere) vraagt erom dat zijn naam alleen met de grootste eerbied wordt uitgesproken. En wie zijn naam uitspreekt moet beseffen dat zijn wezen meer is dan alleen de klank van een naam. Wie de naam uitspreekt staat voor de Heilige. Voor de Joden doet dit niets af aan de vertrouwelijke omgang met God. God is voor hen niet een verre God. En ook de Joden noemen God Vader, net zoals de christenen in het spoor van Jezus. Alleen willen de Joden er diep van doordrongen blijven dat Hij heilig in hun midden is.

Dit besef heeft ertoe geleid dat al in de bijbel met schroom over de naam van God (JHWH) wordt gesproken. We vinden die schroom terug in latere bijbelboeken, die minder gebruik maken van de naam JHWH en meer van de naam/titel God. Ook Jezus en zijn discipelen hebben in deze diepe eerbied en schroom voor de naam van God geleefd. Wat o.a. blijkt uit de gewoonte om de naam van de God te vermijden en die naam te omschrijven. Men sprak dan - om een voorbeeld te noemen - niet van het Koninkrijk van God, maar van het Koninkrijk der hemelen.

Deze schroom is in later tijd nog verder doorgevoerd. Zo kent men in het jodendom een zekere waardeschaal in heiligheid toe aan de namen van God. De allerheiligste naam is JHWH (de onuitsprekelijke naam); vervolgens zijn er namen die iets minder heilig zijn, zoals Adonai, Elohiem, El Sjaddai. Daarna komen de namen als Held, Vreeswekkende, Barmhartige.

Wanneer joodse mensen teksten weggooien, omdat ze oud en versleten zijn, zullen zij erop letten of die teksten namen van God bevatten. Bevatten zij die niet, dan gaan die teksten bij het oud papier en worden vernietigd. Bevatten zij die wel, dan worden er bijzondere regels in acht genomen. Zijn het de minder heilige namen en titels die in de teksten voorkomen dan mogen de teksten vernietigd worden. Maar bevatten die teksten de meer heilige namen en de allerheiligste naam dan worden de teksten niet vernietigd, maar verzameld en op een bepaald moment plechtig begraven op een joodse begraafplaats. Soms knipt men zelfs de namen uit om de rest van de teksten wel weg te kunnen gooien. Om nu deze moeilijke weg van al of niet vernietigen van teksten eenvoudiger te maken schrijft men vaak de Godsnamen anders dan men ze uitspreekt. Dus in plaats van JHWH schrijft men alleen een J. In plaats van Elohiem schrijft men Keelohiem. In plaats van Hallelujah (waar de letters van de Godsnaam in voor komen) schrijft men Hallelukah. Zelfs zie je in onze tijd dat de naam van God niet meer voluit door joodse mensen wordt geschreven. In plaats van God schrijft men G’d.

En dan de vertaling

Tot slot een paar korte opmerkingen over de vertaling van de Godsnaam. Ik denk dat de Joden ons attent maken op een zeer belangrijke zaak. Het is daarom goed bij het vertalen van de bijbel rekening te houden met hun omgang met de Schriften. Dat sluit aan bij de grote zorgvuldigheid die de Schriften zelf van ons vragen bij het vertalen van de Godsnaam. Er is een pleidooi gevoerd door dr. L. Wieringa (o.a. in het Kerkblad voor het Noorden, oktober 1999) om de naam JHWH onvertaald te laten staan op grond van het argument dat je een eigennaam niet vertaalt. Ik denk dat dit geen recht doet aan het feit dat de naam JHWH niet zomaar een eigennaam is. Het gaat mijns inziens bij het vertalen van de deze bijzondere Godsnaam niet om een vertaaltechnische kwestie met betrekking tot eigennamen. Daar komt nog bij dat het niet alleen om vertalen gaat, maar ook om het omgaan met een vertaling. Een vertaling wil toch gelezen worden. En dan doet de vraag zich voor hoe de Godsnaam gelezen moet worden. Vertalers kunnen zich daar niet van af maken door te stellen dat dat hun taak niet is.

Naar mijn mening kan pas in het licht van het unieke karakter van deze eigennaam beslist worden hoe de vertaling ervan zal luiden. De bijbelschrijvers, althans degenen die de tekst hebben overgeleverd, hebben gemeend de naam Adonai over de JHWH heen te moeten leggen. Dat mag een aanwijzing zijn dat ook wij niet zomaar de naam JHWH in een bijbelvertaling moeten opnemen. Daarbij komt dan het gevaar dat onoordeelkundig gebruik van de vertaling ertoe kan leiden dat mensen toch de onuitsprekelijke naam gaan uitspreken.

Voor welke naam uiteindelijk gekozen zal worden is nog niet duidelijk. Wel is te hopen dat terdege rekening zal worden gehouden met de joodse stem.

ds. Rien Vrijhof
Vrede over Israël jrg. 44 nr. 2 (apr. 2000)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel
x