Rechtvaardiging bij Paulus


In zijn boek over Jezus en de schrijvers van het Nieuwe Testament in hun verhouding tot het Jodendom heeft professor Tomson de bedoeling gehad om het NT specifiek te benaderen als een verzameling geschriften die zijn ontstaan in een bepaalde tijd. Dat was namelijk toen deze nieuwe stroming binnen het Jodendom al snel ook bij niet-Joden aanhang vond en daardoor niet meer binnen dat Jodendom een plaats kon behouden.

Tomsons boek is zo opgezet dat er eerst een overzicht van het Jodendom in de Grieks-Romeinse wereld geboden wordt en dan een inzicht in het joods godsdienstig leven zoals men dat in de oudheid leidde. Zo krijgt men een indruk van de ‘setting’ waarin het NT ontstond.

Dan wordt de persoon van Jezus - die zelf nooit een geschrift heeft nagelaten - in een hoofdstuk besproken.

Vervolgens komt dan Paulus aan de beurt en dan de andere schrijvers van de Nieuwtestamentische geschriften. Paulus gaat in dit boek (na Jezus) voorop omdat hij als ‘apostel der heidenen’ een sleutelpositie bekleed heeft om het spanningsvolle proces van het samengaan van Joden en heidenvolken als ‘lichaam van Christus’ in juiste banen te leiden.

Paulus was en bleef een Jood

Er zijn in de theologie heel wat meningen over Paulus geuit. Hij zou de inspirator van een wetsvrij heidenchristendom zijn of van een mystiek christendom. Ja, men heeft hem vooral in de laatste tijd als de grote boosdoener gezien die het joodse gedachtengoed van Jezus vergriekst heeft. Hij zou zijn gekomen tot een radicale breuk met de joodse wet en ook met de leer van Jezus en zijn joodse volgelingen.

Toch is deze kijk op Paulus niet juist. Zo wint de gedachte steeds meer veld dat de bekende apostel wel degelijk joods is gebleven, zowel in zijn naleven van de wet als in zijn manier van uitleg van de Schriften. Feit is dat Paulus in zijn brieven verschillende malen zijn joodse afkomst benadrukt. Alleen: hij verschilde diep van mening met de overige Joden over de vraag wat nu het ‘ware Jodendom’ was.

Paulus had geen ‘theologie’

In een paragraaf over ‘Rechtvaardiging van Jood en Griek’ stelt Tomson dat dit één van de belangrijkste ‘theologische’ thema’s bij Paulus is (p.158). Het feit dat hij het woord ‘theologisch’ tussen aanhalingstekens plaatst betekent dat hij bij Paulus niet zozeer over een systematische leer of theologie wil spreken. Daar geven de meeste nieuwtestamentici hem wel gelijk in.

Er is wel gezocht naar een hoofdprincipe en hoe de leer van Paulus eigenlijk in elkaar zit. Daar zijn bekende handboeken over geschreven. In Apeldoorn werd bijvoorbeeld ter bestudering opgegeven het boek van prof. H. Ridderbos over Paulus met de sprekende ondertitel: ‘Ontwerp van zijn theologie’. Daar staan veel waardevolle opmerkingen in over thema’s en teksten van Paulus en over het verband waarin die staan. Toch schrijft ook een orthodox theoloog als prof. Van Bruggen in zijn nieuwste boek over Paulus dat het zelfs zeer de vraag is of het methodisch mogelijk is om over zoiets als ‘Paulus’ theologie’ te spreken.

Bij het schrijven van zijn brieven werd de apostel meer bewogen door algemene constanten en realiteiten (zoals God, Christus, Israël, het geloof en de wet) dan door een eigen systeem van denken (p.157). Ja, het is ook onjuist om zijn brieven te lezen als een samenvatting van de basisinhoud van zijn evangelie. Het gaat hier immers om gelegenheidsgeschriften die deze basisinhoud veronderstellen.

Zo beschouwt prof. Tomson de brieven van Paulus ook, al benadert hij ze - anders dan Van Bruggen - vanuit historisch-kritisch standpunt. Efeze, I Timotheüs en Titus hebben dan ook z.i. niet Paulus als auteur.

Rechtvaardiging niet centraal?

Tomson maakt er dan de volgende opmerking bij. Enerzijds erkent hij het belang van de rechtvaardiging van het geloof bij Paulus. Hij acht ook de protestantse ernst op dit punt terecht. Anderzijds is het z.i. de vraag of men niet te ver gaat door er het centrum van een theologisch systeem van te maken. Is de rechtvaardiging wel zo’n centraal thema in de verschillende brieven? Men kan zich daarvoor, zoals de Reformatoren dan ook deden, slechts op twee brieven van Paulus beroepen, nl. Romeinen en Galaten. In andere brieven is het thema marginaal of niet aanwezig. Waarom is dat zo? In Galaten keert Paulus zich tegen het opdringen van de wet aan niet-joodse gelovigen. En in Romeinen gaat het om de aanvaarding van joodse medegelovigen in Christus, omdat God eerst de Jood aanspreekt, die onder de wet is.

Wanneer Tomson bij het z.i. smalle schriftberoep op Rom. en Gal. ook nog ‘de korte passage’ in Filippenzen 3 vermeldt met de opmerking dat het thema daar ‘aan de rand’ zou staan, lijkt me dit toch te zwak uitgedrukt. Het gaat ook hier om de dwang van besnijdenis (dus de wet) voor niet-joodse gelovigen. Bovendien verhaalt Paulus hier vanuit de gevangenis juist hoe zijn leven als Jood fundamenteel door de ontmoeting met Christus veranderd is en hij nu de rechtvaardigheid mag hebben die uit God is op basis van het geloof in Christus. Toch geen marginale gebeurtenis met slechts marginale gevolgen! Maar het zal Tomson gaan om de uitstraling, het bredere gevolg van die rechtvaardiging, die in deze brief niet zo breed aan de orde wordt gesteld. Volgens Paulus is zij echter een zaak van vreugde en hopende verwachting en daardoor van volharding in de gemeenschap aan het lijden van Christus, die hem geroepen heeft. Daarmee worden drie aspecten genoemd die alleen vanuit de rechtvaardiging hun kracht ontvangen.


Wanneer de rechtvaardiging slechts in twee (en een kwart) brieven voorkomt zou men kunnen zeggen dat dit kwantitatief weinig is. Maar is het daarom ook maar één van de vele thema’s die Paulus in zijn brieven behandelt? Moeten we met Tomson zeggen dat het niet als systematisch centrum van Paulus’ leer mag worden gezien (p.160)? Als hij bedoelen zou dat we Paulus niet als westers denkende dogmaticus mogen beschouwen met een afgeronde dogmatiek, is daar wel in toe te stemmen. Maar we mogen toch wel spreken van een fundamenteel thema? Zoals ook het thema van de verzoening? Is de rechtvaardiging - evenals trouwens de verzoening, die in Tomsons boek helaas nauwelijks ter sprake komt - niet van fundamenteel belang in de verhouding God en mens? Het juridische en het cultische (de offerdienst) bepalen toch vanouds de relatie tussen de schuldige mens en zijn God, ook al werd dat dan niet systematisch overwogen. De rechtvaardiging is de blijvende dieptedimensie van het christelijk leven, dat vanaf die rechtvaardiging mag zijn een leven bij de gratie Gods in Jezus Christus.

Berkhof over de rechtvaardiging

Ter illustratie een historisch uitstapje.

Indertijd (1956) voerde prof. H. Berkhof een schriftelijke discussie met ds. G. Boer als vertegenwoordiger van de Gereformeerde Bond in de Ned. Hervormde Kerk. Deze ging o.a. over de rechtvaardiging van de goddeloze.

Berkhof had er bezwaar tegen dat de prediking in die kring bijna uitsluitend cirkelde om dit thema, dat in de reformatorische traditie zo centraal is komen te staan. Berkhof wees evenals Tomson erop dat in de brieven van Paulus geen eenduidig geloofstype naar voren komt. In de Romeinen- en Galatenbrief staat de rechtvaardiging van de goddeloze in Christus centraal, maar in die aan de Efezen en de Colossenzen gaat het om Christus’ overwinning op de machten dezer wereld en de gevolgen die dat heeft voor de gelovigen. Dit laatste omdat Paulus moet waarschuwen tegen gelovigen van heidense afkomst, die onder invloed van de gnostiek met haar leer van de wereldgeesten stonden. Wel gaat het bij beiden, stelt Berkhof, om de kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid, maar in de ene situatie wordt dit ingevuld vanuit het schuldig staan tegenover Gods wet en in de andere situatie door het staan zonder hoop en zonder God in deze wereld. Ds. Boer hield daarentegen vast aan de centrale plaats van de rechtvaardiging. Want zonde en genade staan centraal in de hele Schrift.

Het is opvallend dat diezelfde prof. Berkhof in zijn dogmatiek ‘Christelijk Geloof’ uit 1973 toch ook is blijven zeggen dat de plaatsvervanging in Christus en de rechtvaardiging door het geloof samen het middelpunt van het geloof vormen. Letterlijk als het perspectivisch middelpunt van waaruit heel de cirkel van het handelen van God tot aan de verste omtrekken van schepping en voleinding zichtbaar wordt. En dan: de rechtvaardigingsleer drukt de andere aspecten niet weg, maar maakt ze juist in hun ware samenhang zichtbaar.

Deze uitspraken verraden enerzijds onmiskenbaar de westerse dogmaticus, zoals Tomson het zou zeggen, maar bevatten anderzijds toch een onloochenbaar fundamenteel inzicht, dat we slechts tot onze schade kunnen afwijzen (Buiten beschouwing gelaten dat Berkhof de plaatsvervanging door Jezus en rechtvaardiging op eigen wijze invult).

Vragen

Het is waar dat de rechtvaardiging in onze westerse kerk pas bij Augustinus (4e/5e eeuw) grotere existentiële aandacht heeft gekregen en bij Luther nog meer, maar geeft dat ons het recht om wat Paulus erover geschreven heeft ook maar enigszins te marginaliseren?

Iets dergelijks is te vragen bij Tomsons onderscheiding tussen wat hij noemt het externe aspect van de wet (nl. de wet als behorend tot de joodse cultuur) en het interne aspect (nl. de wet als aanwijzer voor het besef dat geen vlees voor Gods aangezicht gerechtvaardigd wordt).

Hij probeert dat vruchtbaar te maken door erop te wijzen dat de meeste Joden in Paulus’ dagen het onderhouden van de wet niet als heilsmiddel, maar als middel om hun eerbied jegens God te uiten hebben beleefd en ook rechtvaardigen uit de heidenvolkeren hebben erkend. Maar wordt met dit tegenwoordig wel algemeen erkende inzicht de dieptepeiling van de mens als zondaar die geraffineerd met de wet aan de haal kan gaan, niet krachteloos gemaakt? En mag men naar de bedoeling van de goddelijke Wetgever deze aspecten wel zo scheiden?

Verfrissende tekening

Deze kritische vragen staan naast waardering voor het vele leerzame en verhelderende dat prof. Tomson over de positie van Paulus schrijft. Het is verfrissend om de apostel getekend te zien als een Jood die aansluit bij de apostolische joods-christelijke wetstraditie (halacha) waarin het onderricht van Jezus het hoogste gezag had. Die voor niet-joodse gelovigen een klein aantal universele geboden verplicht achtte, terwijl het doen van de wet als geheel de roeping bleef van de Joden.

H.D. Rietveld
Vrede over Israël jrg. 45 nr. 3 (juni 2001)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel