Jezus en de wet

Het Nieuwe Testament anders lezen

De inzet van het boek ‘Als dit uit de Hemel is...’ van Peter J. Tomson is opmerkelijk. De inleiding heeft de titel meegekregen ‘Het Nieuwe Testament herlezen’. En ook de eerste zin trekt de aandacht: ‘Dit boek richt zich tot lezers die serieus willen ingaan op twee inzichten in het Nieuwe Testament, namelijk dat het tekenen vertoont van anti-judaïsme of Jodenhaat, en dat het alleen begrepen kan worden vanuit het toenmalige Jodendom.’


In dit artikel over ‘Jezus en de wet’ concentreren we ons met name op wat Tomson zegt over het begrijpen van het Nieuwe Testament vanuit het toenmalige Jodendom.

Wat betekent die zin voor ons kennen van Jezus? In vroeger tijden las men het Nieuwe Testament enerzijds als een historisch boek, zodat men ervan uitging dat alles exact zo gebeurd is zoals het beschreven is, maar anderzijds ook als een a-historisch boek, doordat men geen rekening hield met de wereld waarin het boek was ontstaan (romeinse overheersing van het joodse land, invloed van het grieks-romeinse denken op de joodse cultuur, de discussies binnen het toenmalige jodendom). Volgens Tomson - in navolging van mensen als de onlangs overleden joodse kenner van het Nieuwe Testament David Flusser - moet het anders. Wie het Nieuwe Testament recht wil doen en de echte Jezus wil leren kennen zal de joodse en ook grieks-romeinse context voluit serieus moeten nemen.


Al lezende in de publicatie van Tomson raak je onder de indruk van zijn geleerdheid en passie. Hij heeft een meeslepend boek geschreven. Tomson blijkt een groot kenner te zijn van het Nieuwe Testament en de judaica, de joodse (godsdienstige) geschriften.

De overlevering van de tekst van het NT

Voordat we iets zeggen over het thema ‘Jezus en de wet’ moeten we eerst de vraag onder ogen zien of wij ervan kunnen uitgaan dat alles wat wij in het Nieuwe Testament over Jezus lezen (ook over zijn opvattingen betreffende de wet) historisch klopt.


Deze vraag heeft alles te maken met de visie van Tomson op de overleveringsgeschiedenis van de teksten van het Nieuwe Testament. Hij gaat er namelijk vanuit dat die teksten - met name van de evangeliën - een collectief auteurschap hebben. Dat wil zeggen: de teksten hebben zich in bepaalde kringen van gelovigen ontwikkeld. Je moet volgens Tomson in (het ontstaan van) de teksten verschillende lagen onderscheiden. Allereerst is er hetgeen oorspronkelijk heeft plaatsgevonden (de naakte feiten). Vervolgens is er het ‘milieu van Jezus’: dit is de eerste overlevering van Jezus’ woorden en daden (hier gaan feit en interpretatie al samen). Dan is er de overlevering door de jaren heen, want de evangeliën zijn pas tientallen jaren na de dood van Jezus op schrift gezet. Tenslotte zijn er de teksten gekomen zoals wij die nu hebben; verzamelingen van teksten die in verschillende christelijke milieus zijn ontstaan en die de geur van hun milieu met zich meedragen. Om de teksten goed te verstaan zijn we er dan nog niet, want ze kunnen alleen in hun veelheid en eenheid tot hun recht komen wanneer ze liturgisch worden gelezen. Het is in de liturgie van de vierende kerk dat al de verschillende stemmen, die vanuit de teksten klinken, een samenklank krijgen.


Dit houdt in dat Tomson twee dingen doet met de teksten. Hij ontleedt de teksten door vragen te stellen als: wat is oorspronkelijk door Jezus zelf gezegd en gedaan, wat is er door de ‘collectieve auteur’ ingebracht, welk belang hebben de auteurs gehad om zaken zo op te schrijven zoals ze hebben gedaan enz. Dit is de historische benadering. Maar daarnaast leest Tomson de teksten ook als een eenheid. Door ze in de liturgie te lezen voegen de teksten zich als het ware allemaal samen.


Het voordeel van deze twee wijzen van lezen is dat Tomson tenminste de historische overlevering omtrent Jezus serieus wil nemen. Hij verschuilt zich niet achter de eindgestalte van de tekst als een literair product waar je alleen liturgisch nog iets mee kunt, maar historisch niet. En verder is het positief dat Tomson geen stukken tekst weg wil strepen (zoals Marcion uit de 2e eeuw en vele na hem), maar dat hij de tekst zoals ze is overgeleverd aanvaardt. Er zijn echter ook nadelen. Komen de twee benaderingen van de tekst wel echt bij elkaar? Is er niet het gevaar van leven in twee werelden? De kritische wetenschapper schift de tekst in allerlei bronnen. Maar treedt hij de ruimte van de liturgie binnen dan laat hij de kritische wetenschapper in hemzelf buiten staan.


Een nadeel is dat er bij hem alle ruimte is om een raster over de tekst te leggen, waardoor feit en interpretatie ver uit elkaar komen te liggen. Met andere woorden: in de evangeliën kunnen we meer aan de weet komen over de ‘evangelisten’ dan over Jezus.

De context van Jezus

Vele wetenschappers hebben gezegd: om Jezus te verstaan kunnen we niet toe met de teksten van het Nieuwe Testament, want die zijn bevooroordeeld. Je komt in de teksten van het Nieuwe Testament meer aan de weet over de opvattingen van de ‘evangelisten’ dan over die van Jezus. Men bekeek dus met grote argwaan de boeken van het Nieuwe Testament. Hun onderzoek om tot de echte Jezus door te dringen via de historisch-kritische methode leverde heel weinig op. Zo weinig zelfs dat velen betwijfeld hebben of er ooit wel zo iemand als Jezus is geweest.


De weg die Tomson wil bewandelen is een andere. Hij wil het Nieuwe Testament niet geïsoleerd lezen van de historische omgeving waarin het is ontstaan. Jezus was een Jood, die leefde in de tijd dat de Romeinen het land Israël bezet hielden. Het is onmogelijk om Jezus recht te doen wanneer geen onderzoek wordt gedaan naar de grieks-romeinse wereld, waarin het Jodendom van Jezus’ dagen leefde. Vervolgens is het ook onmogelijk om Jezus recht te doen als het joods godsdienstige leven van die tijd leven niet in het onderzoek wordt betrokken. En tenslotte moet de aandacht zich ook richten op het specifieke joodse milieu waarin Jezus zich bewoog. Jezus onderscheidde zich van allerlei groeperingen om Hem heen. Welk plaats nam Hij in in het gehele spectrum van het joodse leven? Deze weg om tot Jezus te komen zoals Hij was wordt wel genoemd ‘de derde speurtocht naar de historische Jezus’.

De historische gestalte van Jezus

Het is voor Tomson onloochenbaar dat er aan het begin van de overlevering over Jezus een historische gestalte staat. We komen die gestalte op het spoor door de getuigenissen van zijn volgelingen na te trekken, ook al geven zij een bepaalde interpretatie van die gestalte. Toch kunnen we dicht bij Jezus komen en als het ware de levende stem van Jezus horen, wanneer we in het onderzoek gebruik maken van de drie hierboven genoemde invalshoeken. We zullen dan Jezus’ stem horen te midden van allerlei andere stemmen. Het jodendom van Jezus’ dagen bestond immers uit een bont geheel van groeperingen en stromingen. Naast de bekende en invloedrijke Farizeeën, die weer onderverdeeld waren in de scholen van Hillel en Sjammai, waren er de Sadduceeën, de Essenen, de gemeenschap van Qumran en de chassiediem (vrome enkelingen).


Tomson noemt Jezus een raadselachtige en indringende figuur, die leefde in de geheimzinnige zekerheid dat Hij door God gezonden was. Het opvallende aan Jezus was zijn menselijkheid, zijn roepingsbesef en zijn toekomstverwachting. Hij was ervan overtuigd een rol te spelen in de nabije verlossing. Jezus trok rond, genas zieken en predikte dat het Koninkrijk der hemelen nabij gekomen was.

De plaats van de wet: reinheid van handen

In het verleden is vaak beweerd dat we de echte Jezus kunnen herkennen aan zijn radicale afwijzing van de wet en zijn oproep tot liefde. Het nieuwe van Jezus zou erin hebben bestaan dat Hij zich keerde tegen de wet van Mozes. Men haalde de woorden aan uit Mattheüs 5: ‘Gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is..., maar Ik zeg u...’. Men meende dat dit de unieke stem van Jezus was.


Het zal duidelijk zijn dat Tomson in zijn boek met een andere visie voor de dag komt. We kunnen dit illustreren aan wat hij zegt over de kwestie van de ‘reinheid van de handen’ (pag.74-78, 132-135). Uit het Oude Testament kennen we de reinheidswetten. Naast deze schriftelijke overlevering is er ook een mondelinge, waarin allerlei concrete zaken over reinheid worden genoemd. De reinheidswetten hebben vooral te maken met het opgaan naar de tempel in Jeruzalem en het aldaar brengen van offers. En offers hebben te maken met leven en dood. Wie aan een offerhandeling deelneemt moet er geschikt voor zijn, dat wil zeggen: die moet zich reinigen. Pelgrims die opgingen naar Jeruzalem reinigden zich. Men moest er zelfs zeven dagen de tijd voor nemen. Een onderdeel van deze reiniging betrof de ‘reinheid van de handen’. Voor je als pelgrim gewoon voedsel tot je nam waste je eerst je handen. Dat is nodig vanwege een lichte onreinheid. Over dit gebruik van de ‘reinheid van de handen’ is er in het jodendom van Jezus’ dagen geen eenstemmigheid. Het zijn vooral Farizeeën (maar lang niet alle Farizeeën) die deze reinheid promoten. En ze breiden de betekenis van deze reinheid uit door voor elke gewone maaltijd de ‘reinheid van de handen’ in te voeren. Dus ook als je niet op pelgrimsreis bent. De genoemde Farizeeën verdedigen hun opvatting door te stellen dat het hele leven een pelgrimsreis is. Uit joodse bronnen is duidelijk dat deze ‘reinheid van de handen’ in Jezus’ dagen een betrekkelijk nieuwe fenomeen is.


In Mt 15:1-20 (zie ook Mk 7:1-23) lezen we dat Jezus geconfronteerd wordt met dit gebruik van het reinigen van de handen. ‘Toen kwamen uit Jeruzalem Farizeeën en schriftgeleerden tot Jezus en vroegen: Waarom overtreden uw discipelen de overlevering van de ouden? Immers, zij wassen hun handen niet, wanneer zij brood eten. Maar Hij antwoordde hun: waarom overtreedt ook gij ter wille van uw overlevering (zelfs) het gebod van God? Want God heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder, en: Wie zijn vader of moeder vervloekt zal de dood sterven. Maar gij zegt: Wie tot zijn vader of moeder zegt: Het is offergave, al wat gij van mij hadt kunnen trekken, behoeft zijn vader of zijn moeder niet te eren. Zo hebt gij het woord van God van kracht beroofd ter wille van uw overlevering...’


Centraal staat in de woorden van Jezus het gebod vader en moeder te eren. Nu is er van dit centrale gebod een ander gebod afgeleid, namelijk de verplichting van kinderen om voor hun ouders te zorgen, ook in materieel opzicht. Er was in die tijd geen AOW en dergelijke. Kinderen hadden een blijvende zorgplicht voor hun ouders. Daar waren regelingen voor. Maar nu is het in de praktijk denkbaar dat ouders met een beroep op dat gebod eisen stellen aan hun kinderen over hun onderhoud. Om nu het bezit van de kinderen veilig te stellen tegenover teveel eisende ouders konden kinderen verklaren dat zij hun bezit afstonden aan de tempel. Een dergelijke gelofte kon later weer ongedaan worden gemaakt. Het was dan dus een fictieve gelofte, waarvan men van tevoren al min of meer wist dat men die niet op die wijze na zou komen. Het ging er immers niet om iets aan de tempel te geven, maar iets aan de ouders te onthouden. Uit de woorden van Jezus horen we dat Hij deze wijze van doen (overlevering van de mensen) niet aanvaardt. Jezus is in het algemeen steeds heel kritisch over eden en geloften. In dit geval is het voor Jezus klip en klaar: deze gelofte is in strijd met het nadrukkelijk gebod van God om de ouders te eren.


In Mt 15 gaat Jezus nog door op het thema. Vanaf vers 10: ‘En toen Hij de schare tot Zich geroepen had, zei Hij tot hen: Hoort en verstaat! Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitgaat, dat maakt de mens onrein.’ Als vervolgens de discipelen om uitleg vragen zegt Jezus (vanaf vers 16): ‘Begrijpt gij niet, dat al wat de mond binnengaat, in de buik komt en te zijner plaatse verdwijnt? Maar wat de mond uitgaat, komt uit het hart, en dat maakt de mens onrein. Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen. Dat zijn de dingen, die een mens onrein maken, maar het eten met ongewassen handen maakt een mens niet onrein.’ Uit deze woorden blijkt volgens Tomson dat Jezus de gedachte afwijst dat een mens onrein wordt door voedsel te eten dat is aangeraakt door een onrein iemand. Je wordt niet onrein door iets te eten, zegt Jezus. En hiermee verwerpt Hij de opvatting van sommigen uit de kring van de Farizeeën. Het zit anders met die onreinheid: ze komt niet naar binnen, nee, ze komt naar buiten. In het hart zit de onreinheid. Het komt aan op de reiniging van het hart.


Nauwkeurige lezing van de tekst laat zien hoe Jezus in deze concrete situatie met de wet omgaat. Opmerkelijk is dat Hij de nieuwe ontwikkelingen in de farizeese wetspraktijk niet erkent. Maar Jezus doet dat niet door de wet te verwerpen, maar juist door op te komen voor de (bijbelse) wet tegenover de overlevering van mensen. Jezus blijkt in het geval van de gelofte veel strikter te zijn dan een deel van de Farizeeën. Voor Jezus is de tekst van de geschreven wet het criterium voor het handelen. De conclusie die we kunnen trekken op grond van dit voorbeeld over de ‘reinheid van de handen’ is dat het nieuwe van Jezus niet omschreven kan worden met de woorden: Hij kwam om de wet af te schaffen.

Niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen

De woorden uit Mt 5:17 over het ontbinden en vervullen van de wet en de profeten geven de kern aan van Jezus’ omgaan met de wet. Marcion vond dat Jezus hier volkomen verkeerd wordt geciteerd. Jezus zou gezegd hebben: ‘Ik ben niet gekomen om de wet en de profeten te ontbinden, maar te verwoesten...’ Marcion verwierp dan ook hartgrondig het Oude Testament, en grote delen van het Nieuwe Testament. Maar daarmee verwijderde hij zich volledig van het spoor dat Jezus zelf had gewezen. Jezus’ opstelling ten aanzien van de wet blijkt uit wat Hij zegt tegen de rijke jongeling over het ene dat hem ontbreekt (Mk 10:17-22). Jezus heft daar de wet niet op, maar gaat tot de essentie: namelijk de totale toewijding aan de zaak van God. Hetzelfde zien we in het noemen van de hoofdsom van de wet (Mt 22:35-40), van de gulden regel (Mt 7:12) en van het zwaarste van de wet (Mt 23:23). Het gaat Jezus om de onvoorwaardelijke toewijding aan God. In zijn omgang met de wet gaat het Jezus niet om ontbinden, maar om - zoals Tomson het noemt - het doorzichtig maken van de geboden tot op de kleinste dingen. Zie daarvoor bijvoorbeeld de woorden uit de Bergrede (Mt 5:21v enz.).

Het unieke van Jezus

Wat wil het nu zeggen dat Jezus de geboden wil doorzichtig maken tot op de kleinste dingen? Tomson ziet hierin de unieke stem van Jezus. Terecht zegt hij dat je Jezus niet kunt uitspelen tegen de Farizeeën en andere Joden door te beweren dat Jezus opkwam voor het evangelie, de genade, de liefde, terwijl de Farizeeën en anderen het zochten in een leven naar de wet. De verdienste van het boek van Tomson is dat hij laat zien dat Jezus helemaal thuishoort in het joodse milieu. Ook voor Jezus ging het om een leven overeenkomstig de wet en de profeten. Maar voor Jezus was die wet de schriftelijk vastgelegde wet. En Jezus hoorde in die wet de roep om onvoorwaardelijke toewijding aan God. Als ik het goed zie geeft Tomson Jezus een plaats onder de vrome enkelingen (chassiediem), van wie er in die tijd verschillende waren in het joodse land. Sommigen van hen leefden in een bijna onmiddellijke relatie met God en noemden God Vader. Het zijn bijzondere figuren, die niet in te delen zijn in het spectrum van de joodse groeperingen uit die tijd. De vraag is: als Jezus zo’n chassied was, waarin was dan het bijzondere van zijn gestalte gelegen? Waarin onderscheidde Jezus - ook in zijn omgang met de wet - van de andere Joden in zijn dagen? Met andere woorden: is Jezus meer dan een ‘gewone’ rabbi?


Opmerkelijk is dat Jezus in zijn spreken over de wet niet om de tekst van de wet heen gaat, maar in en met de tekst een greep doet naar het hart van de mensen. Onreinheid komt niet van buiten naar binnen, zei Jezus. Ze komt van binnen naar buiten. Maar hoe zul je dan rein worden, als reiniging van binnen nodig is? Hetzelfde is te zeggen naar aanleiding van de bekende en al aangehaalde worden uit Mt 5:17 over het ‘ontbinden’ en ‘vervullen’ van de wet en de profeten. Wat Jezus hier aangeeft is in ieder geval dat het in de wet om vervulling gaat! De wet wil tot zijn doel komen. En dat betekent dat het om ‘meer dan het gewone’ gaat. Tomson noemt als typering van Jezus’ visie op de wet terecht de volkomen toewijding van het hart. Daar horen we de unieke stem van Jezus. Een stem die ons aanspoort, maar ook ontmaskert. De wet laat ons - juist in haar volkomen toespitsing tot op het hart van een mens - zien dat de onreinheid van binnen zit. De wet kan niet de weg zijn om van onreinheid bevrijd te worden. Zo is zij ook niet bedoeld. Maar welke weg is er dan? Jezus zag hier een weg voor Zichzelf als drager van de Geest. Hij wist zich door de Vader geroepen tot een bijzondere taak. Tomson zegt dat Jezus in het besef leefde een centrale rol te spelen in de nabije verlossing (pag. 117). Door Zich volkomen te geven zou Hij de weg bereiden voor anderen. Door zijn unieke relatie met God zou Hij trouw aan het verbond - tot in de dood - ruim baan maken voor de krachten van het Koninkrijk (reiniging en vernieuwing).

ds. Rien Vrijhof
Vrede over Israël jrg. 45 nr. 3 (juni 2001)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel