‘Niet gij draagt de wortel, doch de wortel draagt u’
Israël in de Brief aan de Romeinen
Als Paulus zijn brief aan de gemeente van Rome schrijft, is hij er nog niet geweest. Maar hij heeft al wel het nodige van hen gehoord, en dat is voor hem aanleiding hun voor te houden dat er geen sprake van is dat God zijn verbond met Israël heeft opgezegd en Israël zou hebben verstoten (Rom. 11:1).
In hoofdstuk 9 van deze brief laat Paulus o.a. aan de hand van Gods weg met Jacob en Ezau zien, dat Hij onverwachte sporen trekt in de geschiedenis. Jacob gaat vóór Ezau. De jongste gaat voorop. Maar - dat houdt niet in, dat God Ezau afschrijft. Als Ezau aanvaardt, dat God niet afhankelijk is van menselijke kracht en Zich niet hoeft te houden aan menselijke regels inzake eerstgeboorterecht, kan hij behoud vinden. Wie bij de God van Jacob denkt te ‘hebben’, op welke grond dan ook, bij zo iemand is voor de HERE geen plaats.
Dat laatste kan - betoogt Paulus in hoofdstuk 11 - ook de kerk in haar relatie tot Israël overkomen. De kerk mag nooit vergeten, dat ‘Christus ter wille van de waarachtigheid Gods een dienaar van besnedenen geweest is, om de beloften, aan de vaderen gedaan, te bevestigen’ (15:8).
Alleen - als in de geschiedenis van God met Israël telkens hoogmoed en eigenwaan de kop opsteken, loopt Gods plan met Abraham dan niet vast en dood?
In Rom. 11:15 lezen we dat God het ongelovige Israël (= het ongelovige deel van Israël) verworpen heeft. Daarbij kunnen we denken aan de leidslieden, het Sanhedrin, dat Jezus veroordeeld heeft. Gods koningschap over Israël stonden ze alleen maar in de weg.
Maar - die verwerping was geen streep door Gods rekening. Het is voor Paulus een adembenemende ontdekking geweest, dat uitgerekend die verwerping geleid heeft tot heil voor de volkeren. Hij heeft dat zelf meegemaakt op zijn reizen. Want telkens herhaalde zich de geschiedenis: de leidslieden van de synagoge wezen het Evangelie af, en zo gebeurde het dat de boodschap steeds opnieuw buiten de synagoge gehoor vond, bij heidenen, van wie God besloten had hen in zijn heil te doen delen. Zo voltrekt zich Gods plan, en verbreidt zich de boodschap van het Evangelie over heel het land (Hand. 13:48v).
In Rom. 11:30v durft Paulus nog een stap verder te gaan. Als God Israël nu passeert om heidenen te doen delen in Gods ontferming, is Hij dan niet bezig om langs die omweg alsnog Israël opnieuw te bereiken met zijn ontferming? ‘Want als hun verwerping de verzoening der wereld is, wat zal hun aanneming anders wezen dan leven uit de doden?’ (11:15)
Nu, daar moeten ze in Rome nog maar eens goed over nadenken. Als zij vast menen te staan, als ‘bezitters’ van Gods verkiezing, doen ze er goed aan van dat voetstuk af te gaan - ze kunnen zelf ook ten val komen.
Niet wij dragen de wortel
In dit verband schrijft Paulus een zinnetje op, dat voor ons verstaan van wat we als kerk zijn heel wezenlijk is. ‘Niet gij draagt de wortel...’. De ‘wortel’ is inderdaad wat onder de grond zit, die saprijk is, waaruit de olijfboom gevoed wordt, waaruit hij zijn leven ontvangt.
Die ‘wortel’, dat is de roeping en het geloof van Abraham: hij is door God uit Ur weggeroepen en op weg gegaan. Abraham, zoals Paulus in hoofdstuk 4 over hem gesproken heeft, is de man die het van God verwachtte, ook waar alles om hem heen en in hem schreeuwde: ‘Je bent niet wijs! Je hoopt op iets wat nooit komt!’. En toch is hij blijven geloven in die God, die de doden levend maakt en het niet-zijnde tot aanzijn roept. En hij heeft tegen hoop op hoop geloofd, dat hij een vader van vele volken zou worden (Rom. 4:17v). Abraham heeft moeten leren op God te wachten, God te verwachten, omdat de HERE zijn beloften op zijn tijd en zijn wijze vervult.
Nu, die wortel is een boom geworden, en die boom loopt uit in takken, en draagt vrucht. Dat is Israël door het Oude Testament heen, en zo is het ook in Paulus’ dagen. Van die boom heeft God enige takken weggebroken - takken, die geen vrucht droegen. En daartussenin - niet: in de plaats daarvan! - heeft God enkele andere takken, van een wilde olijfboom, die van nature geen vrucht draagt, ingeënt.
Het is een heel merkwaardig beeld. Men heeft wel gemeend, dat Paulus - stadsmens als hij was - blijkbaar niet wist hoe enten in zijn werk ging. Nu, dat is ondenkbaar.
Er zijn ook uitleggers, die wijzen op een gebruik om wilde takken op een tamme boom te zetten, om op die manier het effect te bereiken, dat de groei ineens doorzet; als dat is gebeurd worden de wilde takken weer weggebroken en de tamme opnieuw geënt. Deze methode lijkt wel wat op wat Paulus hier in Rom. 11:17 beschrijft. Alleen, het bezwaar ertegen is dat je het weer ‘verklaard’ hebt, en daarmee doet alsof je het allemaal kunt ‘narekenen’. En dat wil Paulus nu uitgerekend niet: hij wil het ongekend genadige van Gods verkiezend handelen doen uitkomen.
Waar het de apostel om gaat, is dat de kerk zich niet beroemt tegen de takken, alsof het geheim van het leven van de kerk in haarzelf ligt, alsof God met haar begonnen zou zijn. Die gedachte houdt vandaag rabbijn E.B. van de Kamp voor aan de kerk: houd op met het zingen van Psalm 105 bij de doop - het christelijk geloof is een nieuwe godsdienst, die zelfstandig is ten opzichte van het joodse geloof.
Hij krijgt voor die gedachte wel bijval van christenen, die vinden dat de kerk teveel ‘flirt’ met Israël. Maar men kan de vraag stellen of ze wel beseffen wat ze opgeven als ze met rabbijn Van de Kamp meegaan. We zijn geen losse tak, en als we dat denken te zijn, zeggen we daarmee dat we leven in onszelf hebben. En er is geen grotere misvatting en fataler vergissing dan dat.
De wortel draagt u
Wij dragen niet de wortel - de wortel draagt ons. Wat is daarmee gezegd? Dat het ooit allemaal met Abraham begonnen is? Nu, als dat alles zou zijn, dan zou er een tijd kunnen komen, dat we dat begin achter ons laten. Een mens moet per slot van rekening ook verder...
Maar het zegt méér als er staat dat de wortel ons draagt. Eigenlijk is dat zinnetje een karakterisering van de weg die God gaat tot behoud van verloren mensen. Een weg, waarvoor Hij en Hij alleen de eer ontvangt. Er blijft geen enkele verdienste voor ons over.
Want - laten we eens zien hoe God zijn weg gaat met Abraham, Izaak en Jacob. Als je het bijbelboek Genesis op je af laat komen, dan zie je daar toch niets in van mensen die mooi voortborduren op een patroon dat ze eens geleerd hebben. Nee, we zien dat iedere menselijke eigenwaan doorkruist wordt door God. We zien, dat er maar één hoop is, dat God leven geeft uit de doden. In Genesis wordt dat gesymboliseerd door de aartsmoeders, die met moeite kinderen ter wereld brengen (Saraï, Rebekka, Rachel en zelfs ook Lea). God trekt zijn spoor, en Hij laat langs ongedachte wegen niet los wat zijn hand begon. Hij plant geen nieuwe boom. Hij verheerlijkt Zichzelf in Israël en in de gemeente uit Israël en de volken.
Hij doet dat door in Christus de belofte aan Abraham te vervullen, en de zegen van Abraham tot ons heidenen te doen komen.
Zo mogen we als kerk in Christus ‘kinderen van Abraham’ zijn, door net als de aartsvader te geloven in de God die de doden opwekt. Zó maken we ernst met wat er staat: ‘niet wij dragen de wortel, de wortel draagt ons.’
Vragen
- Waarom is het zo erg als je als kerk vergeet dat je leeft uit de wortel? Waarop raak je dan het zicht kwijt?
- Op welke wijze speelt het heidendom de kerk nog altijd parten?
- Ziet u een mogelijkheid om als kerk een verhouding tot Israël te hebben, die niet gekenmerkt wordt door een zich afzetten tegen dit volk en zijn godsdienst?
G.C. den Hertog
Vrede over Israël jrg. 41 nr. 1 (feb. 1997)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel