Visioen van Nieuw Leven

Bijbelstudie over Ezechiël 37:1-14


Het gedeelte waarover deze bijbelstudie gaat, is zeer bekend, zowel bij ons als in het jodendom. Opvallend is, dat het in de kerk en in de synagoge gelezen en overdacht wordt op het feest van de Opstanding, het Pesach-feest of Paasfeest. Het is dan ook een hoofdstuk, dat de lezers van ‘Vrede over Israël’ wel bekend zal zijn, en ik wil slechts enkele korte opmerkingen maken over de achtergrond en de opbouw van de tekst, om dan vooral iets te schrijven over de betekenis in verband met ons onderwerp.


Toen ik in Israël Hebreeuws leerde in een talenschool (volgens het in dat land gangbare systeem van de Oelpan), werd op een morgen een fotokopie uitgedeeld van een hoofdstuk uit de Bijbel. Dat was verrassend, want meestal hield men zich met ‘actuelere’ en ‘modernere’ dingen bezig, en daarmee ook met een wat ander Hebreeuws, zoals dat in onze tijd gesproken en gelezen wordt. Maar het ging niet alleen om de taal: deze les over Ezechiël 37 paste ook goed in de achtergrond van de talenschool. Er werd ook veel tijd besteed aan het overdragen van belangrijke joodse en Israëlische waarden, want de meeste studenten waren Joden, die kort daarvoor naar Israël gekomen waren om er te leven. De uitleg van de tekst stond dan ook in dat teken. Hij werd gelezen en vertaald, maar de leraar - Yechiel heette hij, al een oudere man, klein en breekbaar - gaf ook met overtuiging zijn visie op de betekenis.

Nieuw leven, dat betekende voor hem de staat Israël, de ongedachte mogelijkheid voor het joodse volk, de dood achter zich te laten en iets nieuws te beginnen. En de dood was de verwoesting van de sho’ah, maar ook wel breder het hele leven in de verstrooiing.

Het was een zinvolle les: niet zozeer wat betreft de nieuwe woorden die ik geleerd had, maar wel om de bijzondere omgang met de Bijbel en de overtuigingen wat de staat Israël betreft. Er wordt in Israël wel vaker zo gelezen - en niet alleen in Israël. Mensen hebben de geschiedenis meegemaakt en, hoewel ze verder niet gelovig en zeker niet ‘orthodox’ zijn, merken ze met verwondering, dat ze bepaalde dingen in de Bijbel terugvinden.


Deze speciale uitleg van Ezechiël 37 is in Israël op meer plaatsen te horen en te zien.

Om nog een heel centrale plek te noemen: ze is te vinden op de kandelaar die voor het parlementsgebouw staat, en waarvan u de afgelopen jaargangen meerdere malen afbeeldingen in ‘Vrede over Israël’ hebt kunnen zien. De kandelaar, menorah in het hebreeuws, geeft in ongeveer dertig kleine afbeeldingen de hele geschiedenis van het joodse volk weer, en doet dat, uiteraard, vanuit een bepaalde visie. Daarvoor zijn de afbeeldingen in het midden illustratief: de grootste beide velden tonen de sho’ah en de opbouw van de jonge staat. En direct daarboven, vermoedelijk ook naar de bedoeling van de kunstenaar met die beide te verbinden, zien we de profetie van Ezechiël 37. Het is eenvoudig te herkennen: de losse beenderen zijn kennelijk al samengekomen en je ziet het moment, dat de skeletten overeind komen wanneer de wind, de geest (afgebeeld als een man met wapperende kleren), erover waait. We mogen er wel vanuit gaan, dat de bedoeling is, dat de staat Israël, of in elk geval het leven in het land, het nieuwe leven is na de grote dood van de oorlogstijd.


Zo’n uitleg heeft iets overtuigends, in ieder geval wat het negatieve betreft: de vergelijking tussen een dal met dorre doodsbeenderen en de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog is overtuigend. De woorden van vers 11, ‘Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het is met ons gedaan.’ kunnen we begrijpen uit de mond van het Israël uit de tijd van de profeet Ezechiël, maar zeker ook als uitspraak van de Joden in de tijd van het nationaal-socialisme.


Ondertussen vraag ik me af, wat u van zo’n uitleg denkt. Voor velen van u zal het nieuw zijn, anderen zullen het wel eens vaker gehoord hebben, want dit soort uitleg met het oog op de staat Israël komt vrij veel voor. Wij in de kerk lezen dit hoofdstuk meestal toch in verband met het Paasfeest en de toekomstige opstanding der doden, hoewel er ook verbindingen zijn met Pinksteren: het is de Geest, die het nieuwe leven geeft.


Ook het joodse feest van Pesach is een feest van opstanding, al wordt dat op een andere manier beleefd dan in de kerk.

Het is eenvoudig te vergelijken en te verbinden met Ezechiël 37, want de herdenking van de uittocht uit Egypte staat centraal: de bevrijding uit het slavenhuis en het begin van de reis door de woestijn naar de berg Sinaï en het beloofde land. De kinderen van Israël, nog maar net uitgegroeid tot een volk, hebben aan het begin van het boek Exodus geen vrijheid, geen leven en geen hoop. Het is het bijzondere ingrijpen van de Here God, dat alles in enkele hoofdstukken verandert. Het levende Israël trekt uit uit het land van de dood.

Zo gezien is het niet verwonderlijk, dat Ezechiël 37 op dit feest wordt gelezen. De uittocht uit Egypte en de terugkeer uit Babel hebben in veel opzichten met elkaar te maken. In beide gevallen stelde Israël niet veel meer voor dan verdorde beenderen. Maar als Mozes en Ezechiël komen, spreekt zij van leven en geest.


Wanneer we deze verbinding en deze manier van verstaan van de tekst op ons laten inwerken, is het niet vreemd dat ook de situatie in de Tweede Wereldoorlog en de stichting van de staat Israël in datzelfde licht worden gezien. God geeft onverwacht leven uit de meest alomvattende en alles doordringende dood.


Maar er blijven vragen over de betekenis van onze tekst.

In de eerste plaats: gaat het over opstanding uit de doden of over de directe situatie van Ezechiël met bevrijding, nieuwe toekomst, moed en kracht? Het heeft, meen ik, met beide te maken. De profetie van Ezechiël spreekt oorspronkelijk niet van letterlijk dode mensen, maar van mensen die zichzelf zien als verdorde beenderen zonder enige hoop. Dat de God van Israël, die daarin verandering geeft, ook werkelijk doden levend maken kan, werd niet direct in de volle zin begrepen en geloofd.

Profetieën hebben wel vaker een veel diepere en wijdere betekenis dan de profeet zelf ooit voor mogelijk gehouden heeft.

En de uitleg van de leraar Yechiel, waarmee ik deze bijbelstudie begon? Is die juist, en kunnen wij daar in de kerk ook iets mee beginnen? In ieder geval: zoals de Here God zijn Woord en zijn belofte geeft in de situatie van Ezechiël, zo mogen mensen dat ook herkennen in een veel latere tijd. Israël is nog steeds hetzelfde volk, en dan mag ook - met de altijd nodige voorzichtigheid en schroom - een tekst als vers 12 in onze tijd worden gelezen: ‘zie, Ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opkomen, o mijn volk, en u brengen naar het land Israëls.’

Maar bij die voorzichtigheid hoort wel, dat vers 12 niet van vers 13 mag worden losgemaakt: ‘En gij zult weten, dat Ik de HERE ben, ...’ Juist bij de profeten moeten we oppassen voor halve citaten. Het kan natuurlijk zijn, dat de tweede ‘fase’ van de profetie nog uitstaat en de Geest nog komt. Maar zijn we niet te snel tevreden wanneer we niet meer uitkijken naar de rest van de vervulling en al wel voor het eerste deel van het hoofdstuk de directe bemoeienis van de Here God claimen?


Maar ook met onze kritiek moeten we niet te snel zijn, want die verbinding tussen de stichting van de staat en Ezechiël wordt door mensen op verschillende manieren beleefd. Soms is erover nagedacht, soms wordt geciteerd op het eerste gehoor; je kunt met zo’n uitleg een claim leggen op de toekomst en je kunt het ook wel degelijk geloven vanuit de overtuiging, dat het God is, die zich met de geschiedenis bemoeit.


Nog op een andere manier kan men te snel tevreden zijn. De mogelijkheid voor overlevenden van de oorlog en de kampen, zich in Israël te vestigen, kan gezien worden als een gave van God. Maar het is niet een vergoeding, een oplossing of een antwoord op de vragen, die de sho’ah oproept. De staat Israël is heel bijzonder, maar zo ver gaat de betekenis ervan toch niet.

Wanneer we in Ezechiël 37 iets zien van de macht van de Here God, die ook het rijk van de dood omvat, dan gaat dat verder dan de betekenis van de staat Israël. De zes miljoen vermoorde kinderen, vrouwen en mannen werden niet levend toen de staat Israël gesticht werd, en daarmee blijven vragen staan. Dat de overlevenden van de oorlog en de mensen die in Israël leven iets van Ezechiël 37 terugzien in de gebeurtenissen van 1948 is niet iets, waarover ik een ander oordeel kan uitspreken, dan dat het me lijkt, dat het niet ingaat tegen de betekenis van de tekst.


Maar de tekst zegt meer en belooft meer. De tekst belooft, juist in die verzen over de Geest en het weten ‘dat Ik de Here ben’, meer met het oog op de vragen die blijven, met het oog op de beenderen, die niet levend werden.


De betekenis van Ezechiël 37 is zo breed als het leven, zo breed als de dood zich maakt in deze wereld, zo wijd als het Woord klinkt en de Geest waait. Het is een van de woorden, die Joden en Christenen gemeenschappelijk hebben - al horen en vieren ze die vaak op verschillende manieren.




Enkele punten voor gesprek

H.M. van der Vegt
Vrede over Israël jrg. 41 nr. 1 (feb. 1997)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel