Jom Kipoer, Grote Verzoendag


Grote Verzoendag behoort tot de najaarsfeesten van Israël. Het wordt gevierd op de tiende dag van de zevende maand van het joodse jaar, de maand Tisjri. De eerste dag van deze maand is Rosj Hasjana, Nieuwjaar.


Het joodse nieuwjaar wordt ingeluid met het blazen op de sjofar. Het is de dag van bazuingeschal (Lev. 23:23-25). De dag wijst vooruit naar de dag dat God zal komen om te oordelen. Op Rosj Hasjana wordt God daarom gezien als de ‘strikt rechtvaardige Rechter die oordeelt’!

De sjofar roept dus op tot zelfonderzoek. Daarom wordt de nieuwjaarsdag ook wel genoemd ‘dag van herinnering’. De ‘geduchte dagen’ zijn aangebroken, dagen van boete en berouw, van bekering. Volgens de joodse traditie wordt in deze dagen het lot van ieder mens persoonlijk bepaald. Op nieuwjaarsdag bidt de joodse gemeente: ‘schrijf ons in het boek des levens’ (vgl. Ex. 32:30-33; Openb. 20:11-15).

De ‘geduchte dagen’ lopen uit op Grote Verzoendag. Op die dag wordt God getekend als ‘de barmhartige Vader die vergeving schenkt’. In het slotgebed op die dag bidt men: ‘bezegel ons in het boek des levens’. Ten slotte wordt de periode van boete en berouw afgesloten met het blazen van de sjofar.

Geschenk van de HERE

In het hart van de Tora, in het midden van Leviticus, wordt het offerritueel van Grote Verzoendag beschreven (Lev. 16). In hoofdstuk 17 klopt het hart van de religie van Israël. Daar wordt verteld dat de HERE zijn volk niet om een verzoeningsmiddel vraagt, maar dat Hij Israël uit liefde Zelf verzoening schenkt! Aan Israël wordt vervolgens, om met Paulus te spreken, gevraagd: ‘laat u met God verzoenen’ (2 Cor. 5:20). Van het zoenoffer zegt God: ‘Ik heb het u op het altaar gegeven om verzoening over uw zielen te doen’ (Lev. 17:11). In het Nieuwe Testament wordt Christus als het van God gegeven zoenoffer aangewezen (2 Cor. 5:19). Het geschonken zoenoffer geeft zo permissie om ‘vrijmoedig te naderen tot de troon der genade’ (Hebr. 4:16).

Relatieherstel

Verzoening heeft alles te maken met de roeping tot levensheiliging. We horen daarvan in Leviticus 19:1-2: ‘Heilig zult gij zijn, want Ik, de HERE, uw God , ben heilig.’ De oproep om heilig te leven in relatie tot God wordt in Leviticus 19 benadrukt in het telkens terugkerende ‘Ik ben de HERE, uw God.’

Tevens moet men heilig leven in de omgang met de naaste, zoals in vs. 18 staat: ‘u moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ Het aansluitende ‘Ik ben de HERE’ onderstreept dat we nooit kunnen zeggen dat we God liefhebben en intussen onze naaste haten, zoals ook de apostel Johannes zegt (1 Joh. 4:21).

Als de relatie tot God en de naaste geschonden is, moet deze hersteld worden. De joodse traditie zegt daarvan: ‘Jom Kipoer verzoent de overtredingen van de mens tegenover God; de overtredingen tussen de mens en zijn naaste daaren­tegen verzoent Jom Kipoer pas wanneer hij zijn naaste gunstig gestemd heeft’ (Misjna Joma). In de Bergrede zegt Jezus hetzelfde met de woorden: ‘verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave’ (Matth. 5:23-24; zie ook Matth. 6:12 en Mt 18:21-35). In de ‘geduchte dagen’ gaan Joden bij elkaar op bezoek om zich met elkaar te verzoenen, om zich daarna op Grote Verzoendag met God te laten verzoenen.

Reiniging en bedekking

Wil er van echte verzoening sprake kunnen zijn, dan moet er eerst reiniging plaatsvinden. In Leviticus 16 is meerdere keren sprake van twee offerdieren, een tot reiniging (NBV) of als zondoffer (HSV) en een tot verzoening (o.a. vs. 3). Het heiligdom, de Hogepriester en zijn familie en ook heel het volk moeten gereinigd worden. Zonder reiniging kunnen er geen offers ter bedekking of tot het wegdragen (vs. 10) van de zonden worden gebracht. De toegang tot de ark van het verbond, tot de troon van de genade, kan verkregen worden in de weg van reiniging, het sprenkelen van het bloed op en voor het verzoendeksel (vss. 14-17). Deze op Grote Verzoendag jaarlijks plaatsvindende reiniging staat garant voor de voortgang van de dagelijks te brengen offers.

In het Nieuwe Testament wordt alleen in de Hebreeënbrief het offerritueel van Grote Verzoendag ter sprake gebracht (zie Hebr. 7-9). Hier staat Christus centraal in zijn lijden, sterven, opstanding en hemelvaart, in wie het ritueel uit Leviticus 16 tot vervulling komt. Johannes haalt in zijn eerste brief de twee in Leviticus 16 genoemde aspecten van verzoening, reiniging en bedekking, naar voren. Hij zegt ‘als wij in het licht wandelen, zoals Jezus in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonden’ (1 Joh. 1:7) en ‘Hij is een verzoening (bedekking) voor onze zonden’ (1 Joh. 2:2).

Weg van verootmoediging

De opdracht voor verootmoediging lezen we in Leviticus 16 vers 29 en 31 waar staat: ‘Gij zult u verootmoedigen en generlei werk doen.’ In de Bergrede noemt Jezus een drietal kenmerkende trekken van verootmoediging ter voorbereiding op Grote Verzoendag: bidden, vasten en het geven van aalmoezen (Matth. 5-6). Het is opmerkelijk dat binnen het Jodendom, zoals het zich na de verwoesting van de Tempel ontwikkeld heeft, dezelfde drie kenmerken worden genoemd: Torastudie, gebed en daden van barmhartigheid. De Torastudie omvat, nadat er door de verwoesting van de tempel geen bloedige offers meer gebracht worden, ook de offercultus in Leviticus en het vasten.

Tegelijk wordt erop gewezen dat God levensheiliging belangrijker vindt dan het brengen van offers: ‘want in liefde heb Ik behagen en niet in slachtoffers’ (Hosea 6:6; Matth. 9:13, Mt 12:7). Van de opdracht tot vasten zegt de joodse traditie: ‘Op Grote Verzoendag is het verboden te eten, te drinken, zich te wassen, zich te zalven, sandalen te dragen en gemeenschap te hebben’ (Misjna Joma). Dan bidt de joodse gemeente: ‘Vanwege de zonden die wij begaan hebben jegens U, onder dwang of in vrije wil, vanwege de zonden die wij begaan hebben jegens U, in handel en wandel, vanwege de zonden die wij begaan hebben jegens U, in haat zonder reden… om dat alles, God der vergeving, vergeef ons, scheldt ons kwijt, verzoen U met ons’.

Als ten slotte de sjofar op Grote Verzoendag geklonken heeft, mogen de gelovigen ‘hun lichamen stellen tot een levend , heilig en Gode welgevallig offer’ (Rom. 12:1).

Gespreksvragen:

  1. Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament wordt God getekend als een verzoening gevende en niet als een verzoening vragende God. Waarom is dat voor ons zo belangrijk?
  2. God verzoent de overtredingen tussen de mens en zijn naaste pas wanneer de mens zijn naaste gunstig gestemd heeft. Zie Matth. 5:23-24. Maakt u het eerst goed met uw naaste voordat u God om vergeving vraagt?
  3. God vindt levensheiliging belangrijker dan het brengen van offers. Staat u er wel eens bij stil dat we zonder levensheiliging God niet kunnen zien? (Hebr. 12:14)

Drs. C.J. van den Boogert is onder meer oud-Israëlwerker en oud-eindredacteur van Vrede over Israël en Verbonden.

drs. Kees van den Boogert
Verbonden jrg. 63 nr. 3 (sep. 2019)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden