Met dank aan de Karaïeten... Sola Scriptura!


Van het Oude Testament bestaan verschillende Hebreeuwse handschriften. De belangrijkste is de zogeheten Codex Leningradensis. Dit handschrift is ontstaan in de kring van de Karaïeten. In dit artikel laat ik zien dat het geestelijk klimaat van deze groep van belang was voor het ontstaan van de Codex Leningradensis. Ook belicht ik de verdere lotgevallen en de herontdekking van dit handschrift.


In de fotografische uitgave van het handschrift (1998) - tegenwoordig ook online in te zien - vinden we verschillende aantekeningen die van belang zijn om de geschiedenis ervan te reconstrueren. In het colofon noemt de maker zich zelf en geeft hij de plaats en datum van vervaardiging op.

De schrijver is Samuel ben Jakob. Niet alleen in het colofon maar ook in een kunstig geformeerde davidsster kunnen we lezen: ‘Ik, Samuel ben Jakob, heb dit manuscript geschreven, gepunctueerd en voorzien van masora.’

De schrijverswerkzaamheden van Samuel dateren vanaf 975 na Chr. Er is een handschrift bekend met zijn naam uit die tijd. Verder is er een overeenkomst gevonden uit 1021 waarin Samuel wordt gevraagd om een handschrift te maken. Voor deze klus wordt hem een bedrag van 25 dinars in het vooruitzicht gesteld: een aanzienlijk bedrag. Hij zal dan ook niet onbemiddeld zijn geweest.

Ontstaan

De plaats waar Samuel leeft en werkt is Medinet Misraim, dat we vanuit de geschiedenis kennen als Fustat. Vanaf het einde van de tiende eeuw maakt Fustat een grote groei door. Verschillende religieuze gemeenschappen (Sunnieten, Kopten, Joden) bewonen de stad. We zien Samuel in Fustat in ieder geval tussen 975 en 1021 actief als een gerespecteerd en gewaardeerd schrijver van teksten. Hij doet dat temidden van een gemêleerde joodse gemeenschap. Deze bestaat uit rabbijns georiënteerde joden uit Babylon, het huidige Irak, en uit Jeruzalem en omgeving. Ook een Karaïtische gemeenschap is sterk vertegenwoordigd.

Karaïeten

Samuel noemt ook de opdrachtgever. Het is Mevorak ben Joseph die het geld beschikbaar stelt en de opdracht geeft voor het maken van het handschrift. Een welgesteld man die hoog op de sociale ladder staat. Hij is een Karaïtische jood, afkomstig uit Babylon. Dit laatste is van groot belang voor het ontstaan van het handschrift.

Wie waren de Karaïeten? Zij zijn een groep joden die de geldigheid van de mondelinge traditie loochenen en zich uitsluitend baseren op de letterlijke bijbeltekst. Zij keren zich tegen de door rabbijnen schriftelijke vastgelegde interpretaties van de Tora die we vinden in de Talmoed. Het Sola Scriptura was en is voor de Karaïeten van groot belang. Zeer nauw zijn ze verbonden met de Masoretische (tekst)traditie. Bij hen zien we liefde voor de bijbeltekst en het onveranderd doorgeven van deze tekst.

De opdrachtgever staat in deze traditie en steekt een aanzienlijk bedrag in het laten vervaardigen van een handschrift van het hele Oude Testament.

Datering

De manier waarop Samuel de voltooiing van het werk dateert onderstreept dat de opdrachtgever een Karaïtische jood is. Het werk is voltooid in de maand schisma (midden juni-midden juli). Daarbij dateert Samuel met behulp van het jaar

  • 4770 vanaf de schepping;
  • 1444 vanaf de ballingschap van koning Jojakim (433 v. Chr.);
  • 1319 vanaf het begin van de Griekse tijd;
  • 940 vanaf de verwoesting van de tempel (70 na Chr.);
  • 399 vanaf de Hidjra, de emigratie van Mohammed en zijn volgelingen van Mekka naar Medina in 622.

Deze dateringen stemmen overigens niet overeen. Vanaf de schepping komen we uit op 1010, vanaf Jojakim op 1011, vanaf de Griekse tijd is het 1008, 1008-1009 vanaf de verwoesting van de tempel en 1008-1009 vanaf de Hidjra.

Velen houden 1008-1009 aan als datum omdat Samuel leefde in een arabische context waarin het dateren met behulp van de Hidjra algemeen gebruik was.

Het is echter ook te verdedigen dat Samuel zich in van alles zou kunnen vergissen maar niet in de datering vanaf de schepping, een zo door en door joods gebruik. In dat geval rolt de datering 1010 uit de bus. Een voorgestelde oplossing is dat het kopiëren begon in 1008 en klaar was in 1010.


De winst is in ieder geval dat hiermee een typisch Karaïtisch gebruik zichtbaar wordt: de vijfvoudige datering. Daarbij is de datering met behulp van de ballingschap van koning Jojakim een uniek kenmerk van de Karaïeten.

Bovenstaande maakt de schrijver Samuel nog niet tot een Karaïet. Maar we kunnen wel zeggen dat Samuel zich heeft aangepast aan zijn opdrachtgever. De Codex Leningradensis is voor een Karaïtische opdrachtgever vervaardigd.

In wisselende handen

Uit een aantekening in de codex uit 1135 kunnen we opmaken dat het handschrift van de familie van Mevorak overgegaan is naar een andere Karaïtische familie met de naam Kuchek. Via deze familie komt het weer in handen van Masliah ha-Kohen, hoofd van de jesjiva (talmoedschool) van Jeruzalem. De jesjiva van Jeruzalem is dan al niet meer in Jeruzalem te vinden zoals de naam zou doen vermoeden, maar is door de moeilijke politieke situatie sinds 1127 gevestigd in Fustat.

We zien zo dat dit Karaïtisch manuscript in handen komt van het rabbijnse jodendom. Manuscripten uit deze groepen worden wederzijds gewaardeerd en geaccepteerd.

Toch komt de codex na drieënhalve eeuw weer in handen van de Karaïeten. In een aantekening in het handschrift lezen we dat het in 1489 in Damascus wordt gekocht en geschonken aan de Karaïtische synagoge van Damascus.

Naar Leningrad

Deze stilte wordt verbroken door de Karaïtische jood Abraham Firkovich (1787-1874), een verzamelaar van oude handschriften. Firkovich verzamelt handschriften met vooral Karaïtische kenmerken om daarmee de autoriteiten van Rusland aan te tonen dat de Karaïeten al lange tijd op de Krim aanwezig zijn en niet samenvallen met het rabbijnse jodendom. En daarmee, volgens Firkovich, ook niet verantwoordelijk zijn voor de dood van Jezus. Zo wil hij zijn volk vrijwaren van jodenhaat en vervolging.

Firkovich bezoekt van 1839 tot en met 1841 de oude plaatsen waar de Karaïeten woonden. Hij weet dat in de synagoge in een speciale kamer (Geniza) de oude beschadigde of aangetaste handschriften bewaard worden want zomaar wegdoen of vernietigen is er niet bij. Met volmacht van de autoriteiten eist hij toegang tot deze Geniza’s en komt zo in het bezit van oude handschriften.

De collectie van Firkovich is ook al eerder van aanwinsten voorzien. Tussen 1830 en 1831 maakt hij een reis naar het Heilige Land waarbij hij veel handschriften verwerft. De Codex Leningradensis kan ook heel goed tijdens deze reis in zijn bezit zijn gekomen. Juist twintig jaar eerder is de Karaïtische gemeenschap te Damaskus teloor gegaan. Het is goed mogelijk dat de verwerving door Firkovich hiermee samenhangt.

In 1862 is het handschrift samen met de hele verzameling van Firkovich door de Openbare Rijksbibliotheek van Rusland aangekocht. Hiermee kwam het in de openbaarheid. Nog altijd bevindt het zich in Sint Petersburg, het voormalige Leningrad, waarnaar de codex is genoemd.

BHS

In de Codex Leningradensis is een zuivere grondtekst van het Oude Testament overgeleverd. Zo’n 150 jaar later bezitten we dit handschrift in de vorm van de BHS, de Biblia Hebraica Stuttgartensia. Theologiestudenten leren het Oude Testament daaruit lezen in de grondtaal. Met dank aan de Karaïeten!




Drs. A. Hoekman is chr. geref. predikant te Alphen aan den Rijn.

drs. Albert Hoekman
Verbonden jrg. 63 nr. 4 (nov. 2019)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden