Paulus en het beloofde land


Wanneer we de brieven van Paulus openslaan, dan lezen we nergens expliciet over de landbelofte die God deed aan het volk Israël in het boek Genesis. Vaak wordt dan ook geconcludeerd dat deze belofte is weggevallen. Maar is zo’n conclusie niet iets te snel getrokken?
In deze bijdrage bied ik eerst een verklaring voor Paulus’ stilte over dit thema, vervolgens wijs ik op impliciete verwijzingen naar de belofte in de Romeinenbrief.


Bezinning over Paulus’ zwijgen over de landbelofte, heeft verschil­lende antwoorden opgeleverd in de christelijke traditie. Deze ant­woorden zijn sterk gekleurd door uiteenlopende voor­onder­stellingen over de grote verhaallijn van de Bijbel. Specifiek over de relatie van Israël en de kerk. Het is om te beginnen nuttig om deze vier basale denkrichtingen scherp in het vizier te krijgen.

Vier perspectieven

  1. Een eerste manier van denken kan worden getypeerd als ver­vangende vervulling. Volgens deze lezing heeft het volk Israël afgedaan en is het opgevolgd door een ander volk, namelijk de christelijke kerk.
  2. Een tweede interpretatie lijkt daarop; deze lezing kunnen we beschrijven als aanvullende vervulling. Het volk Israël is ge­trans­formeerd tot een nieuw volk, de christelijke kerk, en de kerk maakt aanspraak op Israëls nalatenschap.
    • Deze twee denkkaders hebben met elkaar gemeen dat de Joodse identiteit niet blijvend van belang is in de heilshistorie.
  3. Een derde interpretatie benadrukt een tijdelijke vervulling. Het volk Israël is ten gunste van de christelijke kerk terzijde geschoven, maar in een toekomstige heilsfase zal Israël weer geloven, als godsvolk naast de christelijke kerk.
  4. Ten slotte is er een vierde opvatting die daarop lijkt; deze kan worden getypeerd als gedeeltelijke vervulling. De christelijke kerk is de verzameling gelovigen, waarbinnen gelovig Israël zowel in de huidige heilsfase als ook in de toekomstige heilsfase na de weder­komst een afzonderlijk onderdeel is.
    • Deze twee lezingen hebben met elkaar gemeen dat de Joodse identiteit blijvend van belang is in de heilshistorie.


In al dit christelijke denken over Israël lijkt er dus sprake te zijn van een vorm van vervulling in de christelijke kerk. Maar een onderscheid is van belang. In de eerste twee lezingen staat discontinuïteit centraal: het volk Israël is in beide gevallen uiteindelijk vervangen als godsvolk. Terwijl in de laatste twee lezingen juist continuïteit beschreven wordt: een nieuwe plaats van het volk Israël in de heilshistorie verandert de bevoorrechte status die het volk heeft niet. Daarbij blijft de noodzaak van geloof in Jezus de Messias onverminderd overeind.

Fluisterteksten

Paulus schrijft niet expliciet over de landbelofte. Een aannemelijke verklaring daarvoor is dat de toenmalig heersende vooronderstelling de kwestie simpelweg tot een vanzelfsprekendheid maakte voor hem. Van drie Schriftplaatsen in de Romeinenbrief wordt wel gedacht dat Paulus’ vooronderstelling aan de oppervlakte komt, we vinden er impliciete verwijzingen naar de landbelofte.

Romeinen 4:13

Paulus schrijft hier over Abraham en de belofte dat hij erfgenaam van een wereld zou zijn. Er zijn twee vaak genoemde interpretaties van deze tekst.

Enerzijds wordt wel gedacht aan een vergeestelijking. Christus heeft het oude verbond en haar beloften vervuld, het geestelijke koninkrijk van God is dan ook een vervulling van het aardse land.

Anderzijds is het mogelijk om te denken aan een geografische uitbreiding. Omdat met de komst van Christus Gods volk is uitgebreid, moest ook het gebied worden uitgebreid tot de nieuwe aarde in de toekomst.

Deze interpretaties lijken strijdig met een doorgaande landbelofte, maar dat is niet noodzakelijk het geval. Een eerste geestelijke ver­vul­ling in het heden, sluit een tweede aardse vervulling in de toekomst niet uit. Bovendien, een uitbreiding in de toekomst, sluit een herken­baar en bevoorrecht Israël op die nieuwe aarde ook niet uit.


Een alternatieve lezing is mogelijk: Paulus heeft hier de oorspronke­lijke belofte van land, zaad en zegen samengenomen en bevestigd met de term kosmos (wereld). In de Romeinenbrief gebruikt hij dit woord immers om een gedeelte van het bewoonde aardrijk te be­schrijven (1:8) en mogelijk een Joodse wereld (3:19). Volgens deze lezing zal nageslacht van Abraham een stuk aardrijk erven, waardoor het tot zegen zal zijn van de volkerenwereld (11-12).

Romeinen 9:3-5

In deze passage geeft Paulus een opsomming van zes voorrechten van Israël, namelijk: het zoonschap, de heerlijkheid, het verbond, de wet­geving, de dienst en de beloften.

Er is hier waarschijnlijk sprake van een inclusio, de opsomming wordt met deze stijlvorm in het licht geplaatst van de zin die eraan voorafgaat en erop volgt. De opsomming blijkt door deze leesbril toepasbaar te zijn op de aartsvaders. Daarmee is de landbelofte aanwezig in deze tekst, misschien wel het meest duidelijk in de beloften.


Een van twee basale interpretatielijnen wordt gewoonlijk gevolgd bij de uitleg van deze tekst.

Enerzijds is het mogelijk dat Paulus hier niet spreekt over de huidige heilsfase. Het gaat hier dan over het verleden van en eventueel de toekomst van Israël. Het probleem met deze lezing is alleen dat Paulus spreekt in de tegenwoordige tijd.

Anderzijds kan het zo zijn dat Paulus hier wel spreekt over de huidige heilsfase, maar niet over het volledige nageslacht van Israël. Paulus beschrijft hier dan alleen christelijke Israëlieten, of de christelijke kerk als een geestelijk Israël. Deze tweede lezing lijkt echter ook niet waarschijnlijk: de droefheid die Paulus hier toont wijst erop dat hij schrijft over niet-christenen. Bovendien, er is weinig aanleiding om te veronderstellen dat Paulus heidenen als geestelijke Israëlieten bestempelde.


Een derde lezing heeft deze problemen niet: de zes eigenschappen die Paulus noemt vallen in de huidige heilsfase ten deel aan alle Israëlieten naar het vlees. Wanneer niet het hele Israël gelooft in Jezus de Messias, dan betekent dat niet dat de erfenis komt te vervallen.

Romeinen 11:25-27

In dit tekstgedeelte citeert Paulus profetieën uit Jesaja 59:20-21 en 27:9 om de behoudenis van heel Israël te beschrijven.

Van belang voor de landbelofte is dat Paulus met de woorden zoals geschreven is uitdrukt dat zijn opvattingen overeenstemmen met het perspectief van Jesaja. Wanneer de genoemde tekst­gedeelten in hun context gelezen worden, blijkt er sprake van een verlossing en een verbondsvernieuwing.

Daarmee wordt de landbelofte in de woorden van de profeet verondersteld in het verlossend handelen van God in het land. Bovendien is het land een onlosmakelijk onderdeel van het verbond dat God vernieuwt met zijn volk Israël. Paulus lijkt de landbelofte met zijn citaat dus te onderstrepen. Hij maakt duidelijk dat het behoud van Israël plaatsvindt wanneer de volheid van de heidenen is ingegaan.


Globaal worden er drie verklaringen geboden voor deze term: in het verleden met de komst van Christus, in het heden gedurende de periode van de huidige heilsfase of in de toekomst rond de weder­komst.

Voor de kwestie van de landbelofte is de crux echter niet het vervullingsmoment van Israëls verlossing. Het hart van de kwestie is of de verbondsvernieuwing die daarop volgde, volgt of zal volgen de oorspronkelijke landbelofte onherkenbaar maakt. En voor die conclusie lijkt in het licht van het bovenstaande geen aanwijzing te vinden in de Romeinenbrief.

Pieter-Jan Rotteveel is promovendus Nieuwe Testament aan de TUU

P.J. Rotteveel
Verbonden jrg. 69 nr. 4 (2025-11)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden
A R T I K E L
N U M M E R