Hoe verstaat de Kerk Israël?
ds M.W. Vrijhof (eindredacteur V.O.I) en
ds H. Biesma (voorzitter dep. ‘Kerk en Israël’)
Vrijhof: Misschien is het niet nodig om je aan de lezers/lezeressen van ons blad voor te stellen, maar ik wil toch in enkele woorden iets over je zeggen.
Je werd op 11 juni 1936 te Drogeham geboren in een pastorie. Je bent in november 1961 getrouwd en hebt drie kinderen (en inmiddels al zes kleinkinderen). Zelf heb je als predikant al in vier pastorieën gewoond: in 1961 ging je naar Stadskanaal, in 1970 naar Amsterdam-Nieuwwest, in 1977 naar Apeldoom-Oost en in 1988 naar Amersfoort.
Vanuit het begin van je theologische studie (VU en Apeldoorn) heb je belangstelling gehad voor het levende jodendom. Al vele jaren maak je deel uit van ons deputaatschap; sinds 1984 ben je voorzitter - een taak die je met heel veel toewijding verricht.
Ons gesprek zal gaan over de vraag: hoe kijkt de kerk tegen Israël aan? Zoals je weet, zijn er ruwweg drie woorden waarmee de visie van de kerk op Israël is aan te duiden.
Het eerste is: men ziet Israël als een ‘fossiel’, d.w.z. als versteend overblijfsel uit oude tijden - wat vind je daarvan?
Biesma: Voor alle duidelijkheid: ik neem aan dat je met ‘kerk’ onze eigen Chr. Geref. Kerken bedoelt.
En onder ‘Israël’ versta ik het levende jodendom, met name in godsdienstig opzicht. En daarbij kunnen we natuurlijk ook niet om het huidige Israël in politiek opzicht heen.
Dus geen fossiel?
Onzin! Wie dat roept, is ’t bijna zelf. Fossiel doet me denken aan de vondst van iets waarvan men nauwelijks wist dat het bestond. Fossiel is ‘belegen’, aardig om te bekijken, misschien ook nog wel bezienswaardig, mogelijk kun je er nog van leren hoe het was, maar ’t is versteend, dood.
Dat wil je van Israël niet zeggen?
Nee. Al is ’t wel vaak zo bekeken: als afgedaan. De sporen daarvan zijn heel de geschiedenis door gebleken, vanuit de gedachte dat ‘de kerk in plaats van Israël’ is gekomen.
En wat me opvalt is dat ook in verreweg de meeste dogmatieken - ook in eigen kring - nauwelijks of geen aandacht aan Israël gegeven wordt.
Maar - hoe zou dit volk, deze godsdienst, verspreid onder de volken gedurende vele eeuwen ooit hebben kunnen voortbestaan als het een ‘fossiel’ zou zijn? Dat zou ook betekenen dat de God van Abraham, Izak en Jakob ooit eens moet hebben opgehouden God-van-hun-nakomelingen te zijn.
Dus geen fossiel. Dan de tweede aanduiding ruwweg: Israël als bedreiging...
’n Beetje wel. Zo zal dat zeker gevoeld worden door hen die ervan overtuigd waren dat na de verwoesting van Jeruzalem en de verstrooiing onder de volken de rol van Israël was uitgespeeld; en dat de plaats van Israël was overgenomen door de kerk. Denk maar eens aan het feit hoe in veel commentaren de toekomstprofetieën zijn geannexeerd door de kerk en hoe veel beloften zijn ‘vergeestelijkt’. Sinds de ‘sjoa’ (de grote vernietiging) en de stichting van de staat Israël moest dat bijgesteld worden. En ’t doet wel zéér als blijkt dat je visie niet juist was...
Persoonlijk maakt Israël me altijd wat onrustig. Ik kan er niet om heen en er niet van af. Dat maakt niet alleen de geschiedenis, maar vooral de God van Israël me duidelijk: Hij ‘heeft wat met dat volk’, gezien zijn onberouwelijke verkiezing en zijn ‘nooit gekrenkte trouw’, zoals we zo graag zingen. Dat dwingt me tot voortdurende bezinning op de aard van het verbond, op de plaats van de kerk, op de toekomstverwachting. Ik ervaar dat niet als bedreiging; wel als een appèl.
Nog meer redenen voor dat gevoel van bedreigd-te-worden?
Het genoodzaakt worden tot hernieuwde bezinning met als mogelijkheid dat je dan ideeën moet bijstellen of loslaten, kan iemand het gevoel geven dat je fundamenten worden aangetast. Dat wil men niet graag.
Dat gevoel van bedreigd-worden herken ik als men z’n toevlucht neemt tot het gemakkelijke alibi van: ze hebben toch de Messias verworpen, dus...; of: ze zijn verblind, waarom moet je dan naar hen luisteren?
De derde aanduiding: Israël als een (mede)getuige van de God van hemel en aarde...
Onmiskenbaar is Israël in het verleden geroepen om te getuigen - vooral door er zó te zijn als de Here in zijn ‘tora’ heeft voorgeschreven; een unicum onder de volken, ‘een bont-gevederde vogel’ (Jer. 12:9; wij zouden zeggen: een witte raaf). Dat werd niet ‘gepikt’. Mensen houden niet van uitzonderingen, niet van het uitverkoren-zijn van de ander... En na de ballingschap - ik denk m.n. aan Jes. 43 e.v. - zal Israël een getuigenis zijn van Gods daden van verlossing.
Verrassend vind ik dat het getuigenis van de uniciteit van God is voortgezet door de apostelen - joodse mannen, die de Here Jezus en zijn opstanding verkondigden.
Dus wel ‘medegetuige’?
Eerste getuige zelfs. En nog heeft het die taak. En wij doen dat mét Israël. Maar onmiddellijk zit ik dan ook met de vraag: wat getuigt Israël? En: wat getuigen wij?
Ik proef wat aarzeling hij jou...
’t Is ook geen gemakkelijke vraag. Want hier voel ik meteen het pijnpunt. Door zijn bestaan alleen al acht ik Israël een getuige van God. En wij voelen ons nauw aan Israël verbonden: hun TeNaCH is ons eerste testament, we hebben ontzaglijk veel van Israël geleerd over verbond, roeping, eredienst, sociale wetgeving, e.d., maar er is bij ons een diep verdriet als we merken dat op het beslissende punt van het getuige-zijn de wegen uiteen gaan: als kerk kunnen we nooit verzwijgen of verduisteren dat Jezus de Messias is, DE ware en betrouwbare, ook de unieke Weg ten leven.
Hoe zou je dan de verhouding tussen Israël en de kerk willen zien?
Graag gebruik ik daarvoor ’t woord ‘verbondenheid’. Het is toch geen holle frase wanneer we van ons - heidenen van afkomst - zingen dat we door God geteld worden ‘als in Isrel ingelijfd’; we horen bij-EEN, door Jezus Christus en door het geloof in Hem gebracht in het verbond met Abraham en zijn nageslacht. Zie ook Efez. 2:11-22. In die verbondenheid kennen we verdriet – ‘hartzeer’ noemt Paulus dat in Rom. 9:2 -, verwondering dat wij erbij mogen horen en hebben we de verwachting dat ook ‘de volheid’ van Israël’ zal ingaan. Ik denk dat deze drie elementen bepalend moeten zijn voor onze relatie met Israël.
Je noemde het al: ‘in Israël ingelijfd’ - kun je iets meer zeggen over de vraag hoe de Chr. Geref. Kerken Israël verstaan?
Met enige voorliefde (ik hoop: niet neerbuigend) is in onze kring veel over Israël gesproken als ‘Gods oude bondsvolk’, ‘beminden om der vaderen wil’.
Hoe sterk dat werkelijk onder ons beleefd wordt, kan ik niet goed beoordelen. Er kan iets ‘fossieligs’ in deze liefkozende woorden zitten. Het is ook nog maar de vraag welke identiteit van Israël zich men hierbij voorstelt; en ook erkent. Er zit iets in van: zij zijn Gods eerste keus; van hen uit is het heil naar ons toe gekomen. En Israël heet nog altijd ‘de saprijke wortel’, waarop wij geënt zijn. Wij dus niet meer dan aangebrachte twijgjes, die zich ook geenszins mogen beroemen tegen de takken. Israël als wortel, als ‘onze oudste broeder’.
Van die verbondenheid - met verdriet, verwondering en verwachting - hebben we ook vaak blijk gegeven in onze rapporten aan de generale synodes; ik denk met name aan wat er in de acta staat van 1956, 1974, 1983 en 1986. Dat - nog altijd de moeite van het lezen waard - is door onze breedste kerkelijke vergadering ook aanvaard.
Kort gezegd: Israël is, ondanks (tijdelijke) verharding (dat zijn woorden van de Jood Paulus) en verblinding, nooit door de God van Israël afgeschreven.
Vanuit het N.T. is te zeggen dat het heil tot de volken is gekomen vanuit/via Israël. Je zou daarom kunnen spreken van een ‘blijvende relatie van dankbaarheid’ ten opzichte van Israël.
Dat vind ik mooi gezegd. We hebben enorm veel aan Israël te danken: het Eerste Testament (ik noem dat maar zo om bij ‘oud’ alle gedachten aan verouderd-zijn en afgedaan-hebben uit te sluiten); het heil; de Christus die uit de Joden is, de verkondiging door de apostelen die Joden waren, de grondlegging van de gemeente, de verwachting van het Koninkrijk.
Vind je dat we als kerk nog wat van Israël kunnen leren?
Leuke vraag van jou als eindredacteur van V.o.I, gezien het voorlaatste nummer... Nou en of! En we zijn daarbij in goed gezelschap: wat zijn de ‘statenvertalers’ in de leer gegaan bij rabbijnen...
Wat mij betreft: in en van Israël heb ik de taal en de cultuur van de bijbel beter leren verstaan; daardoor heb ik ook meer oog gekregen voor het feit dat Jezus helemaal binnen de context van het denken en leven vanuit de joodse traditie heeft gewerkt; wanneer ik zie hoe eerbiedig en blij men in de synagoge met de Heilige Schriften omgaat; en hoe de ‘vreugde der wet’ gevierd wordt; en hoe sterk de verwachting van het heil het leven stempelt en in moeilijke omstandigheden kracht geeft; ook hoe de mens verantwoordelijk is voor zijn daden en geroepen is om ‘knecht van God’ in deze wereld te zijn - dat zijn allemaal zaken die me aanspreken.
En: daarnaast word ik er hoe langer hoe nieuwsgieriger naar hoe Israël, in al z’n diversiteiten, zichzelf verstaat.
Dat alles om tot een wezenlijke ontmoeting met Israël te komen.
‘Ontmoeting’ - vind je dat we Israël wat te bieden hebben?
In alle bescheidenheid: ja. Al waren het alleen al die 27 boeken/brieven, die door joodse auteurs geschreven zijn.
Hoe zou je dat willen doen - als ‘zending’, ‘verkondiging’, ‘ontmoeting’, ‘ gesprek’ of op nog andere wijze?
Eerst dit: Israël zit echt niet op ons te wachten.
In onze eerste ontmoeting met afgevaardigden van het OJEC zei één van de joodse partners ronduit: ‘het past de dochter niet de moeder goede tijding te laten horen’. Daar zit iets pijnlijks in, al mag je misschien nog wat verwachtingen ophangen aan dat ‘dochter-zijn’.
Wat verder jouw aanduidingen betreft: ‘zending onder de Joden’ was tot 1953 aanduiding voor het werk van ons deputaatschap. Heel duidelijk is toen aangegeven - en ook door de synode erkend - dat dat niet kon. Israël mag niet zonder meer op één lijn gesteld worden met welk ander volk ook maar; het is niet een heidenvolk dat we ontmoeten, maar Gods oude verbondsvolk. Bovendien is ‘zending’ wel eens geassocieerd met koloniale overheersing.
Als ‘verlegenheidsoplossing’ kwam in 1953 de term ‘evangelieverkondiging’ opduiken. Ik noem die oplossing zo, omdat in de acta niet is na te gaan waarom men hiervoor koos. De bedoeling is duidelijk: evangelie voor Israël. Maar als deze naam weerstanden oproept bij onze beoogde gesprekspartners, moeten we daaraan dan blijven vasthouden?
Wat dan?: een ‘neutraler’ naam, maar wel met ‘een verborgen agenda’?
Is de naam ‘kerk’ zo neutraal? daarmee belijden we toch dat we ‘van de Here’ zijn? daar zit niets stiekems in -integendeel. Wanneer we naar waarheid en eerlijk kerk willen zijn, is dat genoeg. Zolang we dat woord - en de zaak die daarmee wordt aangeduid - nog serieus nemen, hebben we geen speciaal ‘etiket’ voor de verhouding met Israël nodig. Men hoeft echt niet bang te zijn dat we daar gaan korfballen... Al besef ik terdege dat, gezien het verleden, voor joodse oren ook de benaming ‘kerk’ erg belast is.
Waar het mij om gaat is: dat het tot een wezenlijke ontmoeting komt; met daarin een oprecht aanvaarden en respecteren van elkaar, met alle verschillen die er zijn. Daarbij zal over en weer nog heel wat verkeerde beeldvorming moeten worden opgeruimd. Je zult het ook moeten aandurven pijn te lijden aan elkaar. Echt contact vraagt tact. Waarbij we moeten beseffen dat het verlangen naar dat contact meer van de kerk uitgaat dan van Israël; dus zullen we ons ook inschikkelijk moeten tonen.
’t Is al vaker gezegd, en ’t moet nog gezegd: dat vraagt tijd en geduld. Dat vraagt ook dat de kerk er eindelijk eens in zou kunnen slagen zó te leven, zo’n innerlijke kracht en uitstraling te hebben, dat alleen al haar manier-van-zijn een getuigenis is en - naar de wens van de apostel Paulus - Israël jaloers maakt. In dat opzicht hebben we, dunkt me, binnenkerkelijk nogal wat te doen.
Dus ‘ontmoeting’ en/of ‘gesprek’?
Als middel, ja. Want het gaat natuurlijk niet om een zo nu en dan vrijblijvend met elkaar praten. Inhoudelijke zaken moeten aan de orde komen. En daarmee bedoel ik wat ooit prof. Boertien zo mooi aanduidde als ‘de klaarblijkelijkheid van wat in de Schriften op de Messias betrekking heeft’. Hij, die door Israël verwacht wordt als de Komende, die door de kerk beleden wordt als de opnieuw komende - zou het niet prachtig zijn als daar het gesprek kan inzetten?
Je pleit dus voor..
Ontmoeting op basis van de Schriften, in het oprecht geloof en de stellige verwachting dat de woorden Gods een eigen innerlijke kracht hebben.
Misschien moeten we - wat naamgeving betreft - iets zoeken in de richting van ‘dienst aan Israël’. We menen Israël van dienst te mogen zijn met wat de Here ons geopenbaard heeft en waarvan het hoogste Woord zijn Zoon is. Maar tegelijk geeft dat woord ‘dienen’ aan dat we niet uit de hoogte kunnen doen.
Kunnen we dat aan? Hebben we, vanuit het verleden, geen boter op ons hoofd? Studie van de kerkgeschiedenis laat zien dat er in de kerk zeer veel antisemitisme is voorgekomen. Het kwaad daarvan is ook vandaag nog springlevend. Kun je aangeven waar volgens jou de wortel van het antisemitisme zit?
Dat zijn verschillende vragen.
Wat de geschiedenis betreft: je hebt gelijk. Ik heb - opnieuw - beschaamde kaken gekregen bij de voorbereiding op mijn bijdrage in dit boekje. Wat een verguizing, een hoogmoed, een zich-in-Gods-plaats-stellen! Dat heeft miljoenen Joden het leven gekost. We kunnen dat niet ontkennen, we mogen er ook niet omheen lopen; ook niet zeggen: houd nu eens op, dat is al zo lang geleden. Er kan - intern - veel over ‘verootmoediging’ worden gezegd; dat is een mooi woord... Maar moeten we de schuld van de eeuwen nu ook eens niet openlijk bekennen en Israël om vergeving vragen?
Nu nog die wortels...
’t Is bekend dat verschillende motieven een rol hebben gespeeld: biologische, economische, religieuze en het ‘zondebokmotief’.
Maar ik denk dat de diepste wortel eigenlijk niets anders is dan menselijk verzet tegen Hem die GOD is. God van Israël, die via dat volk een appèl doet op alle mensen om Hem te erkennen.
Overigens wil ik wel opmerken dat dit menselijk verzet niet typisch ‘christelijk’ is. Ik zeg dat niet om de kerk water aan te reiken om gauw haar handen te wassen. Maar vanuit historische gegevens: denk aan Ex. 1, aan Num. 22-24 en het boek Esther; evenals aan de pogroms in Egypte van vóór de christelijke jaartelling. Alleen: ’t is heel triest dat de kerk zich niet heeft kunnen distantiëren van deze heidense, oermenselijke antigedachten tegenover God.
Het is onze opdracht vandaag - nu allerlei uitingen van racisme zich voordoen - alert te blijven. De kerk zwijge niet als anti-joodse leuzen worden geroepen!
In dat opzicht is de samenwerking binnen het OJEC een goed ding. Van onze kant hebben we een bijdrage kunnen leveren aan de nota over antisemitisme en anti-judaïsme.
We kijken ook nog even naar ontwikkelingen van de laatste jaren. De realiteit binnen het huidige Israël is dat er een diepe kloof aan het licht komt ten aanzien van de (religieuze) betekenis van de staat Israël. Hoe moeten we als kerk tegen deze en andere controverses in Israël aankijken?
Deze zaken liggen uiterst gecompliceerd. Dat zal te maken hebben met het zoeken naar eigen bestaansrecht en identiteit. Er zijn in Israël Joden die in godsdienstig opzicht verder willen gaan (denk aan het afsluiten van een straat op sabbath), er zijn er ook die emigreren omdat dit hun te benauwd wordt. In de seculiere staat, die Israël is, zijn juist de godsdienstkwesties brandend.
Ik denk dat het moeilijk is om van buiten af daar een evenwichtige mening over te hebben. Hooguit zouden we beschaamd moeten erkennen dat we er iets van herkennen vanuit onze eigen kerkelijke controverses.
Zou het niet prachtig zijn wanneer we - juist in de vaak moeizame situatie van vandaag - als kerk kunnen laten zien wat ‘verzoening’ is? Zoals je weet, is dat een zaak die we sinds enkele jaren hoog op onze agenda hebben staan.
En in dit verband wil ik niet nalaten m’n bewondering te uiten jegens onze Israëlpredikant, drs C.J. van den Boogert (en zijn vrouw), die met zijn werk begon in de tijd dat Rabin vermoord werd - een hectisch begin, gevolgd door aanslagen op bussen. Te meer klemt ons gebed om ‘vrede voor Israël’; en om wijsheid, moed en bewaring voor de familie Van den Boogert. Ze verdienen onze steun en ons meeleven.
Als we over Israël spreken, kunnen we er niet omheen daarbij ook die Joden te betrekken die Jezus als de Messias belijden. Het is bekend dat hun relatie zowel met Israël als met de kerk een moeilijke is. Kun je aangeven hoe je hun positie ziet?
Naar beide kanten is dit inderdaad een complexe zaak: door Israël niet geaccepteerd, door de kerk nauwelijks gezien.
Bij mijn weten moeten er in Israël zo’n 1000 Jezus-als-Messias-belijdende Joden zijn. Enkele groepen en vertegenwoordigers daarvan heb ik tijdens diverse werkbezoeken mogen ontmoeten. Er blijkt een grote variatie in te zitten: gereformeerd, luthers, charismatisch, enz. beïnvloed.
Wat mij het meest opviel, was dat ze zo weinig gefundeerd zijn in de traditie van Israël zélf: het O.T. functioneert nauwelijks, de psalmen kennen en zingen ze amper. Ze zouden m.i. heel wat meer kunnen betekenen als ‘brugfunctie’ wanneer ze, stevig staande in de traditie van Israël mét hun belijdenis aangaande Jezus, aan het jodendom voorleven hoe het ook kan.
In ons eigen land ken ik - naast die ene in de kring van ons deputaatschap - nauwelijks mensen die in de joods-christelijke traditie staan. Waar ze er wel zijn, zou de kerk veel van hen kunnen leren en ze misschien ook van dienst kunnen zijn.
We ronden ons gesprek af met een moment van stilte na een gedeelte op ons te hebben laten inwerken van het ‘Alenoe-gebed’ uit het synagogale gebedenboek:
Daarom hopen wij op U, Heer onze God,
dat we spoedig de glorie van Uw macht mogen aanschouwen.
Als de afgoden weggevaagd zullen worden van de aarde
en de niet-goden totaal vernietigd zullen zijn.
Als de wereld zal zijn geordend onder de heerschappij van de Almachtige
en de hele mensheid Uw naam zal aanroepen
en U de bozen der aarde tot U zal hebben omgekeerd.
Mogen ze allen het juk van Uw koningschap aannemen,
zodat U over ze zult heersen - spoedig en voor altijd’.
H. Biesma
Vrede over Israël jrg. 41 nr. 1 (feb. 1997)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel