Vergeet de brievenbus niet


Wie een tijdje rondloopt in Israël, zich verdiept in het Jodendom, wel eens een synagoge bezoekt, weet het: in Israël wordt veel gebeden. Het gebedenboek met de gangbare gebeden voor de sabbat en de gewone dagen van de week bevat meer dan 600 pagina’s gebedstekst. En dan zijn er ook nog de gebedenboeken voor de speciale feesten. Verder kent men ook het vrije gebed, zij het in beperkte mate. Het Joodse volk is – tenminste het religieuze deel – een biddend volk.


Veel gebeden liggen vast, vandaar de gebedenboeken. Die teksten zijn voor een groot deel bijbelteksten, veelal psalmen. Het opvallende aan dit Joodse bidden is dat men met die teksten uitspreekt wie God is, hoe zegenrijk zijn eigenschappen en hoe groot zijn daden zijn. Gebeden zijn er om God te eren. Het persoonlijke danken en vragen staat op de achtergrond, want niet de mens staat in het middelpunt van het gebed, maar God in zijn grootheid en goedheid. Gebeden zijn als offers die men God aanbiedt.


Als ik hier een pas op de plaats maak, zou ik u/jou de vraag voor willen leggen: wat vinden we van de Joodse wijze van bidden? En ervaren we onze (meestal vrije) gebeden ook als offers die we God aanbieden?

Relatie en reflectie

In een boek, waarin uitvoerig het Joodse bidden aan de orde komt, las ik de zin: ‘wij Joden praten niet over God, maar spreken tot God.’ De auteur van deze zin is de bekende rabbijn Jonathan Sachs, die verder schrijft: ‘Het feit dat het Joodse geloof is neergeschreven in gebeden, meer dan geanalyseerd in theologische werken, is van immense betekenis. Wij analyseren ons geloof niet; wij bidden het. We filosoferen niet over de waarheid; wij zingen het.’

Dit is inderdaad een opmerkelijke trek in het jodendom. In het kader van een levende relatie met God wordt gezegd wie Hij is. Niet andersom. Niet eerst (theologisch) bedenken wie God is om vervolgens met Hem in relatie te treden. De relatie gaat vooraf aan de omschrijving.

Joodse kinderen leren eerst bidden, en daarna reflecteren over Hem tot wie ze bidden. Die opmerkelijke trek van aanspraak en reflectie is in de Bijbel zelf al te vinden. In veel psalmen gaat het bidden tót God gelijk op met het spreken óver God. Veel psalmen schakelen voor ons gevoel zomaar over van de tweede naar de derde persoon.

Neem Psalm 16:5: ‘O Here, mijn erfdeel en mijn beker, Gij zelf bestendigt wat het lot mij toewees.’ Vervolgens gaat in vers 7 de rechtstreekse aanspraak over in een soort verklaring: ‘Ik prijs de Here, die mij raad heeft gegeven...’ Daarna keert in vers 10 de aanspraak weer terug: ‘want Gij geeft mijn ziel niet prijs aan het dodenrijk...’


Als ik hier de pas weer even inhoud, komt de vraag op: is er in ons persoonlijke bidden ook ruimte om bijvoorbeeld Psalm 16 in z’n geheel te bidden? Wat belemmert ons mogelijk om het te doen en Psalm 16 als een gebed te ervaren?

Geloofsbezinning

Als Joden niet zozeer praten over God maar tot God, dan zouden we kunnen denken dat voor het jodendom geloofsbezinning niet zo belangrijk is. Het gaat om gebed en dus kunnen overdenking, analyse en theologie wel achterwege blijven.

Maar zo is het niet. Er is een uitspraak in het jodendom die een andere richting wijst: studie is belangrijker dan bidden. Dit lijkt tegenstrijdig, maar is het niet. Want in het jodendom zijn studie en gebed twee kanten van dezelfde medaille. In de studie is het God die spreekt tot mensen; in het gebed zijn het mensen die spreken tot God. Zowel in studie als gebed is er die relatie.

Zo komen studie en gebed heel dichtbij elkaar, zeker als we bedenken dat studie niet een puur intellectuele bezigheid is, maar een liefhebben van God met het verstand, een hartelijk zoeken naar zijn wil en naar de betekenis van zijn daden.


Als ik hier weer even de pas vertraag, is dit een vraag aan ons: is er in ons gelovig leven een rangorde tussen studie en gebed? Zijn dat ook voor ons twee kanten van eenzelfde medaille of vinden we het ene belangrijker dan het andere?

Een horend hart

Die aandacht voor studie wordt al aangemoedigd door de tekst die in het jodendom geldt als de centrale belijdenis van Gods naam: ‘Hoor Israël, de HERE is onze God, de HERE is Eén’ (Deut. 6:4). De tekst begint met de oproep om te horen. Naar wie? Naar God die spreekt. Israël wordt opgeroepen te horen. Als God aan koning Salomo vraagt wat hij wil ontvangen in zijn leven, zegt Salomo (1 Koningen 3:9, letterlijk vertaald): een horend hart. Dat is een studerend hart. Een hart dat de woorden van God over­weegt.

De weg die het jodendom hier wijst is dat God niet vraagt om te bidden zónder te studeren, evenmin om te studeren zónder te bidden. Iemand schreef: als we bidden zónder studie van de woorden van God is dat alsof we voortdurend bezig zijn brieven te schrijven naar God, terwijl we niet de moeite nemen ook eens in de brievenbus te kijken.

Wat is die brievenbus? Dat is het Woord van God. Die persoon schreef erbij: wat we daar vinden is geen spam maar een liefdesbrief! Rake woorden voor de kerk van nu, om ter harte te nemen: vergeet de brievenbus niet!


Een vraag tot slot: stimuleert deze kijk van de Joden op de relatie studeren en bidden u/jou om meer in de brievenbus te kijken?

ds. Rien Vrijhof
Verbonden jrg. 62 nr. 1 (feb. 2018)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden